Zonder geloof vaart niemand wel
De geschiedenis van de relatie tussen geloof en wetenschap.
In het dagelijks leven beschouwen we geloof in de zin van het Engelse ‘belief’ als een mindere vorm van kennis, die het moet afleggen tegenover weten. Voor religieus geloof (Engels ‘faith’) lijkt hetzelfde te gelden. Vele filosofen waren er vanouds van overtuigd dat voor hen de wetenschap volstaat. De Verlichting beloofde zelfs dat de wetenschap ieder mens tot een zelfstandig denker kon maken en een seculiere samenleving mogelijk is. Is dat echter wel zo?
Maar is de tegenstelling tussen geloof en wetenschap wel zo scherp? In de cursus kijken wij naar de geschiedenis. De grote denkers uit de oudheid lijken rationalisten. Maar ook Plato deed een beroep op mysteriën en mythen. Christelijke denkers, zoals Augustinus en Thomas van Aquino, gelden als puur gelovig. Maar ook zij legden een structureel verband met het filosofisch denken en de wetenschap. Maarten Luther maakt een scheiding tussen geloof en weten, en stelt de eis van geloof voor het menselijk heil. De strikte scheiding tussen geloof en weten keert terug bij Spinoza. Voor Spinoza kan alleen de God der filosofen het object van intellectuele liefde zijn, en niet de God van de bijbel. Kant plaatst God in het praktische verstand als vooronderstelling van de moraal, en buiten de wetenschap. Kierkegaard onderscheidt geloof en weten ook strikt. Geloof is geen weten maar een existentiële keuze. Zonder het geloof in een persoonlijke God leeft de mens in een uitzichtloos universum, zonder menselijke vrijheid.
Na de Verlichting hielden vrijzinnige theologen aan de band met de wetenschap vast (Roessingh), anderen trokken zich op een geloofsstandpunt terug (de zeer invloedrijke Karl Barth en Dietrich Bonhoeffer), weer anderen zochten een tussenweg (Paul Tillich, Rudolf Bultmann).
In de twintigste eeuw gaven filosofen als bijvoorbeeld Buber en Levinas, in het spoor van Kierkegaard, het geloof een essentiële plaats in ons mens-zijn.
College 1. Plato
Plato’s leer is rationalistisch. De mens is voor kennis en handelen gericht op de Ideeën. Maar kennis van de ideeën wordt niet veroorzaakt door zintuiglijk verworven kennis; deze is slechts een aanleiding tot het inzicht en Plato maakt ook gebruik van de Orphische mysteriegodsdienst voor de leer van de onsterfelijkheid van de ziel.
College 2. Augustinus
Het christelijk geloof is cognitief, dat wil zeggen, het geloof heeft zicht op de geestelijke waarheden zoals deze in God gebaseerd zijn en dus heeft het geloof zicht op de structuren van de hele werkelijkheid.
College 3. Thomas van Aquino en Maarten Luther
Ook bij Thomas is het geloof cognitief. Maar hij maakt onderscheid tussen stappen vooraf aan het geloof, die filosofisch zijn, en de leer van het geloof, dat een zaak van het geloof is. Tussen beide is een harmonie: geloof en weten lopen parallel. Bij Maarten Luther zien we, als reactie op onder andere Thomas, een scheiding tussen geloven en weten. Het zijn twee verschillende rijken.
College 4. Spinoza
Spinoza meent dat het geloof in een heilig boek als de bijbel berust op de verbeelding en staat tegenover de filosofie op de menselijke rede die inzicht heeft verworven in de natuurwetten. De morele boodschap van alle religies is universeel en overeenstemming met de morele voorschriften van de rede. Het geloof kan gemakkelijk tot bijgeloof verworden door angst.
College 5. Kant
De wetenschap heeft de hypothese van een God niet nodig en überhaupt laat zich geen godsbegrip als de ‘eerste oorzaak’ of ‘noodzakelijke oorzaak’ in wetenschappelijke termen vertalen. Echter Kant ‘kreeg medelijden met zijn dienaar Lampe’ en voerde ’God’ opnieuw in de filosofie in, maar nu als postulaat van de moraal.
College 6. Kierkegaard
Volgens Kierkegaard leidt de filosofie tot een deterministisch universum dat geen menselijke vrijheid kent en de mens als pion in het spel van natuurkrachten zien. De uitweg is alleen een ‘salto mortale’ in het geloof: een geloof vergelijkbaar met Abraham die bereid was zijn zoon Izaäk te offeren in antwoord op een goddelijk gebod.
College 7. De reactie rond 1900
In de vorige eeuw was, in reactie op de ‘vrijzinnige en natuurlijke theologie’, Karl Barth dominant aanwezig met zijn uitgangspunt van een geloof, ‘verticaal’ van boven, zonder interesse in ‘horizontale’, wereldse overwegingen. In zijn spoor werkte Bonhoeffer. Daarnaast bewandelden Paul Tillich en Rudolf Bultmann een filosofisch geïnspireerde tussenweg.
College 8. In de filosofie: Buber en Levinas
De relatie tussen God en de gelovige zou immers een uniek karakter hebben en niet te vergelijken zijn met de relatie tussen een mens en het object van zijn kennis, maar eerder met de intermenselijke verhouding tussen mensen in een dialoog.
8 colleges in voorjaar 2025 met wekelijks een bijeenkomst van 2 college-uren
Hoorcolleges met powerpointpresentaties.
Met gelegenheid tot het stellen van vragen.
Teksten (in het Nederlands) met korte toelichting worden op college ter beschikking gesteld door de docenten.
HOVO zorgt voor de digitale verspreiding van de powerpoints in pdf-bestanden en een selectie van teksten.
Geen bijzondere voorkennis, maar wel ca. 1 uur voorbereiding per bijeenkomst.
Docenten
Prof. dr. E.P. Bos (1947) was verbonden aan de Faculteit der wijsbegeerte (nu: Instituut der wijsbegeerte) van de Universiteit van Leiden). Hij is specialist van de wijsbegeerte van de latere middeleeuwen.
Prof. dr. H. Krop (1954) was verbonden aan de Faculteit der wijsbegeerte (nu Erasmus School of philosophy) van de Erasmus universiteit te Rotterdam als universitair (hoofd)docent geschiedenis van de wijsbegeerte en bijzonder hoogleraar Spinoza Studies.