Besturen van digitale platforms
Dit interdisciplinaire project onderzoekt de beloften en gevaren van mensenrechten als een geschikt kader voor het aanpakken van de uitdagingen die het bestuur van digitale platforms met zich meebrengt.
Volledige projecttitel
De belofte en gevaren van mensenrechten voor het besturen van digitale platforms (The Promise and Perils of Human Rights for Governing Digital Platforms)
Projectbeschrijving
De afgelopen decennia zijn digitale platforms ontstaan als de 'kernorganisatievorm' van het informatiekapitalisme. Platforms vormen belangrijke plekken voor politieke, sociale, economische en culturele uitwisseling, doorgaans ondersteund door extractivistische bedrijfsmodellen gebaseerd op het verzamelen, aggregeren, analyseren en uitwisselen van data. Hoewel platformisering een grotere onderlinge verbinding tussen actoren over de hele wereld mogelijk maakt, zien velen het als een bedreiging voor de kernwaarden van de maatschappij en democratie - of het nu gaat om de uitbreiding van de macht van bedrijven onder het informatiekapitalisme, de reproductie van koloniale machtsasymmetrieën, de 'gigificatie' en precarisering van arbeid, of de verdinglijking van raciale ongelijkheden.
Als reactie hierop zijn beleidsmakers, maatschappelijke organisaties en academici platformbestuur gaan kaderen via het raamwerk van mensenrechten. Maar hoewel het een opvallende taal van sociale rechtvaardigheid biedt, is het onduidelijk of het juridisch en conceptueel toereikend is om het probleem aan te pakken. Kritische literatuur suggereert dat mensenrechten de macht van de staat en bedrijven net zo goed hebben kunnen stabiliseren als ondermijnen. Bovendien, in een tijd van hernieuwde regelgevende inspanningen door staten om platformen in toom te houden, moet het mensenrechtendiscours nog enige aanhoudende zelfreflectie zien over zijn potentieel en beperkingen als een vocabulaire van bestuur in dit domein. Platformisering nodigt daarom uit tot kritische reflectie op mensenrechtenbenadering(en) van platformbestuur en op de vraag of alternatieve normen en kaders van sociale rechtvaardigheid noodzakelijk zijn.