Strafoplegging: theorie en praktijk
Het opleggen van een straf wordt voor rechters steeds ingewikkelder. Leidse juristen en criminologen brengen in kaart hoe strafoplegging in Nederland verloopt. Met die kennis adviseren ze wetgever en uitvoerders om strafoplegging consistenter en effectiever te maken.
Het doel van de straf: theorie en praktijk
Een rechter doet bij het opleggen van een straf veel meer dan gewoon maar even in het Wetboek van Strafrecht kijken. Allereerst moeten rechters het moderne doel van straffen - daders in de gaten houden en behandelen - in het oog houden. En er spelen meer factoren. Bijvoorbeeld: is een straf effectief bij een specifieke dader? Is het voor de maatschappij helder waarom een dader een bepaalde straf krijgt opgelegd?
Pauline Schuyt, hoogleraar Sanctierecht en Straftoemeting, onderzoekt de totstandkoming van wettelijke kaders rondom straffen - wat beoogt de wet met een straf? Vervolgens onderzoekt ze hoe betrokkenen die kaders in de praktijk brengen. Hoe gaan rechters bijvoorbeeld om met het doel van een straf, en hoe kan strafoplegging worden verbeterd? Aan de hand van dit onderzoek geeft ze adviezen aan betrokkenen zoals rechters, reclassering, gevangenisdirecteuren en het Ministerie van Justitie. Ook traint ze rechters om hun beslissingen goed uit te kunnen leggen.
Schuyt licht de worsteling van rechters toe: ‘Niet alleen het doel van straffen is de afgelopen tien jaar veranderd, maar ook het soort misdaden. Denk aan de opkomst van cybercrime. Ook het soort daders is anders geworden, waarbij opvalt dat het aantal verdachten met een lagere intelligentie (licht verstandelijk beperkten), en verdachten die kampen met psychologische of psychiatrische problemen, toeneemt. De straf die een rechter oplegt wordt steeds meer een soort behandelplan dat bestaat uit een straf in combinatie met voorwaarden zoals behandeling en onder toezichtstelling.’
‘Maar een rechter is geen gedragsdeskundige. Dat kan leiden tot een straf met voorwaarden die niet het gewenste effect hebben op een dader of die bij een dader niet uitvoerbaar zijn. Hierdoor ontstaat een schijnveiligheid; de maatschappij denkt dat een dader voortdurend in de gaten wordt gehouden, terwijl dat niet zo is.’
Schuyt legt onder meer vergelijkbare zaken naast elkaar en bekijkt hoe rechters in deze zaken tot een straf komen. De trends die ze op die manier ontdekt, kan ze verwerken in beleidsadvisering voor de gehele strafrechtketen
Strafoplegging: trends en effecten
Waar Pauline Schuyt strafoplegging vanuit juridisch oogpunt onder de loep neemt, zoomen andere Leidse onderzoekers in op de praktijk: wat gebeurt er allemaal en wat kunnen we daarvan leren? Zo onderzoekt criminologe Hilde Wermink hoe beslissingen in het strafproces, door rechters of officieren van Justitie, tot stand komen. Vervolgens kijkt ze naar de effecten van straffen in de levensloop van daders. Ze komt tot opmerkelijke conclusies.
Zo vergeleek ze het effect van werkstraffen en gevangenisstraffen op recidive. Ze onderzocht de gegevens van mensen die in 1997 in Nederland voor het eerst een werkstraf of een gevangenisstraf opgelegd hadden gekregen. Zes maanden na het eind van hun straf bleek dat de recidive onder daders met een taakstraf ongeveer 50% lager was dan de recidive onder mensen met een gevangenisstraf. ‘Deze conclusie kwam op een moment dat er een discussie gaande was of die werkstraffen maar niet beter konden worden afgeschaft. Dit soort onderzoek kan heel behulpzaam zijn bij het nemen van onderbouwde beslissingen over het toepassen van straffen. Bovendien levert dit soort onderzoek een antwoord op de vraag hoe effectief bepaalde straffen zijn.’
Uit een ander onderzoek van Wermink bleek dat daders uit bepaalde etnische minderheidsgroepen een grotere kans maken om een gevangenisstraf opgelegd te krijgen. Ook kregen ze vaak een langere gevangenisstraf opgelegd voor een vergrijp dan andere daders. ‘Hoe dat precies komt weten we nog niet’, vertelt Wermink. ‘Maar het is hoe dan ook een opvallend resultaat. Dit soort bevindingen zijn van belang om naar wetgever en uitvoerders te communiceren, omdat ze mogelijk onbewuste processen in het strafproces blootleggen door middel van empirisch onderzoek. Ook kan het onderzoek meer inzicht geven in de factoren die structureel straftoemetingsbeslissingen beïnvloeden.’
Met de feiten en cijfers die Wermink naar boven haalt, kan het proces van strafoplegging in Nederland worden aangescherpt. Naast wetenschappelijke publicaties schrijft ze rapporten in opdracht, onder meer voor de Raad voor de Rechtspraak.