Afrika in de wereld
De komst van nieuwe wereldmarktspelers als India, Brazilië, China, Turkije en de Golfstaten geeft Afrikanen meer keuze met wie ze samen willen werken, en onder welke voorwaarden. Tegelijkertijd kiezen Afrikaanse multinationals ervoor met regionale partners te werken en oude politieke idealen te voorzien van een nieuwe economische basis. Met empirisch onderzoek en economische analyse kijkt het onderzoeksconsortium Africa in the World wat wereldwijde verhoudingen betekenen voor lokale spelers.
Win-win?
Afrika exporteert grondstoffen en importeert het eindproduct – het is een oud verhaal, en toch geldt het nog altijd, constateert professor Chibuike Uche, Stephen Ellis-leerstoelhouder voor Financiën en Integriteit in Afrika. Neem cement: veel Afrikaanse landen hebben grote voorraden van het basisingrediënt kalksteen in de grond, maar ze importeren cement uit landen als Zuid-Korea en China, voor een prijs die voor 70% uit transport bestaat. Dat kan beter, dacht Aliko Dangote, oprichter van Dangote Cement, inmiddels Afrika's grootste multinational. Met een rap uitbreidend imperium, bedient het niet alleen de Afrikaanse bouwmarkt, maar verdiept het zich inmiddels ook in olie en voedselwaren.
Je zou zeggen dat de gevestigde partijen de nieuwe concurrent de kop in zouden willen drukken, maar internationaal gezien, kunnen die nieuwe verhoudingen ook leiden tot een win-win situatie, denkt Uche: in plaats van cement, levert China nu cementfabrieken. De concurrentie ontstaat vooral tussen Dangote en de kleine lokale ondernemers, die niet opgewassen zijn tegen de nieuwe gigant.
Zeggenschap door bedrijvigheid?
Beleid wordt vaak ontworpen langs nationale analyses, maar je moet op verschillende niveaus kijken, waarschuwt sociaal antropoloog Mayke Kaag. Neem een land als Mozambique, waar de nationale overheid graag zaken doet met de Chinezen, maar waar gemeentes die door de oppositie geleid worden de mogelijkheid krijgen om zaken te doen met donoren die in de hoofdstad Maputo geen voorrangspositie meer krijgen.
Daarbij hebben lokale ondernemers vaak niet de mogelijkheden die ze op papier lijken te hebben, weet Kaag na decennia veldonderzoek in West-Afrika. In theorie hebben ze inspraak, maar in praktijk zijn ze regelmatig verwikkeld in politieke afhankelijkheden: een groep verkopers lobbyt bijvoorbeeld bij een lokale politicus om op een bepaalde plaats een markt te krijgen, maar hoort er na de verkiezingen niets meer over.
Ze worden pas gehoord als ze economische bedrijvigheid veroorzaken, denkt Uche, ‘neem mijn geboortedorp: de komst van drie lokale kippenboerderijen droeg eraan bij dat de ongeplaveide wegen het hele jaar door begaanbaar werden’. Juist door bedrijfjes te beginnen, krijgen burgers iets te zeggen. Als er maar genoeg kippenboeren zijn, komt een nationale bewindsman er niet meer mee weg als hij lokale boeren uit de markt drukt door gesubsidieerde kippenvleugeltjes in te voeren. Wat de eerste pan-Afrikanisten niet voor elkaar kregen, lijkt het bedrijfsleven nu wel te lukken: Dangote Cement zit inmiddels met overheden om tafel om allerlei handelsbelemmeringen tussen Afrikaanse landen te verwijderen.
Organisatie
Het grote probleem in Afrika is het gebrek aan organisatie, constateert Uche. Net als Kaag ziet hij een emanciperende rol weggelegd voor educatie. Dat kan via commerciële concepten als micro-leasing, waarmee behalve een product ook kennis over het gebruik en onderhoud ervan wordt gedeeld, maar ook door mensen te leren hoe ze hun leiders kunnen controleren en ter verantwoording kunnen roepen. Maar zelfs dan, weet Kaag, blijft het belangrijk om te kijken wie er profiteert, en hoe dat profijt zich verspreidt. Nationaal, lokaal, tussen grootmachten, tussen buren en binnen families.
Onderzoeksproject Afrika in the World