‘Vertrouw er niet op dat een ander het wel opknapt’
Haar boek ‘Veel valse hoop’ over de Jodenvervolging in Nederland werd direct omarmd als een standaardwerk. De Duitse historicus Katja Happe hield op 26 november de Cleveringa-oratie. Ze is gefascineerd door de vraag: wanneer sta je op?
Lees hier de volledige Cleveringa-oratie terug in het Nederlands en het Engels en hier in het Duits.
Waar gaat uw oratie over?
‘Hoe verschillende mensen in bezettingstijd hun mening uitten. Cleveringa deed dat zeer openbaar met zijn protestrede tegen het ontslag van hoogleraar Eduard Meijers. In mijn oratie ga ik ook in op anderen: zoals Marcel van Blankenstein, een Joodse radiojournalist bij Radio Oranje in Londen. En ik vertel het verhaal van Isaak Kisch, een Joodse docent privaatrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Kisch werd in 1940 ontslagen en hij mocht, in tegenstelling tot Meijers in Leiden, nog wel een afscheidscollege geven. Dat was dapper en ontroerend. Het was voor hem een groot verlies om geen college meer te mogen geven, maar hij sprak vooral zijn bezorgdheid uit over zijn studenten. Ik stel de vraag: wanneer kies je ervoor om je mening te uiten? En zou je het doen als je leven gevaar loopt? Ieders individuele beslissing – of je nu zwijgt of niet – verandert de loop van de geschiedenis.’
Wat valt u op aan de herdenkingscultuur in Leiden?
‘Ik vind het goed dat de universiteit nog steeds herinnert aan de rede van Cleveringa. Maar er zijn veel aspecten van de bezettingstijd die nog onderzocht kunnen worden. Ik zou bijvoorbeeld meer willen weten over de ‘gewone’ Nederlanders, ook die in Leiden. Wat deden zij tijdens de bezetting?’
Velen hadden de valse hoop dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen
Uw boek Veel valse hoop (de vertaling kwam uit in 2018) maakte veel indruk in Nederland. U reconstrueert waarom 75 procent van de Nederlandse Joden vermoord kon worden, het hoogste percentage in Noord- en West-Europa.
‘Er waren natuurlijk diverse redenen. Zoals misleiding van de Duitsers, gezagsgetrouwe Nederlandse ambtenaren en veel dralende organisaties in Nederland en daarbuiten. Velen hadden de valse hoop dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen en dat de oorlog snel voorbij zou zijn. De Nederlandse regering in Londen heeft niet veel gedaan voor de Nederlandse Joden. Ze wilde ook niet betalen omdat geld aan de Duitsers de oorlog zou kunnen verlengen. Het viel me op dat ook de buitenlandse hulporganisaties zoals het internationale Rode Kruis niet zo actief zijn geweest voor de Nederlandse Joden. Er waren wel kleinere hulporganisaties die zich voor deze groep inzetten, maar zonder geld en invloed waren ze vrij machteloos. Een les uit mijn boek is inderdaad: vertrouw er niet op dat een ander het wel opknapt.’
Het boek werd direct omarmd als een standaardwerk. Hoe vond u dat?
‘Ik had zo'n succes niet verwacht. Misschien kwam de grote aandacht door het andere perspectief, dat een Duitse historicus het boek schreef met een andere kijk op de Nederlandse geschiedenis. En onderwerpen als de buitenlandse politiek en de hulporganisaties in die tijd waren in Nederland nog niet zo goed onderzocht.’
U bent nu directeur van de gedenkplaats Ladelund in Noord-Duitsland. In concentratiekamp Ladelund zijn in 1944 meer dan honderd mannen uit het Nederlandse dorp Putten vermoord. De mannen waren in hun dorp opgepakt als vergelding van een verzetsactie. Hoe wordt dat nu nog herdacht?
‘Na de oorlog kwam langzaam maar zeker een verzoeningsproces op gang. Dat kwam mede door toedoen van een Duitse pastor Johannes Meyer uit Ladelund. Hij schreef in 1946 aan de nabestaanden in Putten een brief waarin hij de schuld van Duitsland erkende. De pastoor nodigde hen uit om naar Ladelund te komen. In 1950 hebben families uit Putten voor het eerst Ladelund en de graven bezocht en sindsdien is het contact gegroeid. Andersom komen ook ieder jaar bewoners uit Ladelund naar Putten voor de herdenking van de razzia waarbij al die mannen zijn opgepakt. Ook ik ben onlangs nog in Putten geweest. Er zijn echt vriendschappen ontstaan tussen Puttenaren en Ladelunders. Dat is mooi en bijzonder om te zien. Sowieso is de verhouding tussen Nederland en Duitsland al jaren beter.’
Pas rond mijn 30e kwam ik erachter dat mijn opa bij de SS zat
In de Tweede Wereldoorlog zat uw opa bij de SS. Is dat nog van invloed geweest, op u persoonlijk en in uw werk als historicus?
‘Nee, hij stierf toen ik een jaar of vijftien was. Ik hield van mijn opa en doe dat nog steeds. Als kind was ik al geïnteresseerd in het verleden, maar dat kwam vooral door het vak geschiedenis op school. Pas rond mijn 30e kwam ik erachter dat mijn opa bij de SS zat. Voor mijn werk deed ik in het Bundes Archief onderzoek naar SS-leden. Uit nieuwsgierigheid zocht ik ook zijn naam op en toen vond ik hem. Ja, het was in zekere zin een schok want hij had het niet verteld en er werd niet over gepraat in de familie. Maar natuurlijk wisten we wel dat hij in het leger had gezeten. Mijn opa en oma hebben zich als de meerderheid van de Duitsers gedragen. In dat opzicht zou het verrassender zijn geweest als hij actief was geweest in het verzet. Ik weet niet veel meer dan dat hij in het begin van de oorlog in Frankrijk zat en later naar Joegoslavië ging waar de oorlog ook heel heftig werd, zo weet ik als historicus. Ik zou graag nog eens willen onderzoeken wat hij daar deed.’
Tekst: Linda van Putten
Mail de redactie
Katja Happe (1970) studeerde Germanistiek en Geschiedenis in Siegen (Duitsland) en Geschiedenis in Groningen. Ze was onder andere gastonderzoeker bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en wetenschappelijk medewerker bij het Germanisches Nationalmuseum in Neurenberg. Tegenwoordig is Happe directeur van gedenkplaats Ladelund in de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein.