Hoe Johan Huizinga de nazi’s verjoeg
In 1933 organiseerde Leiden een grote internationale studentenconferentie. Het moest een feestje van verbroedering worden om de Fransen, Britten en Duitsers nader tot elkaar te brengen. Maar toen de nazi's hun ware gezicht lieten zien, besloot rector Johan Huizinga in te grijpen...
Het is 11 april 1933 en de spanning is te snijden in de Senaatskamer van het Leidse academiegebouw. In de statige ruimte aan het Rapenburg zitten twee keurige heren in pak aan tafel. Aan de ene zijde is dat de Leidse rector magnificus van dat moment, Johan Huizinga. Aan de andere kant van de tafel zit een Duitser van begin dertig met een blonde zijscheiding en opvallende hangende ogen. Deze Johann von Leers is de leider van een delegatie Duitse studenten die op dat moment voor een congres in Leiden is. Hij is door zijn Nederlandse tafelgenoot ontboden voor een spoedoverleg.
Is het waar, vraagt Huizinga op de man af, dat Von Leers het pamflet Juden Raus! heeft geschreven? En klopt het dat hij in dat pamflet de joden beticht van het vermoorden van onschuldige christelijke kinderen om ze vervolgens te gebruiken voor duistere rituelen? Sputterend bekent Von Leers dat hij weliswaar de schrijver is van het vlugschrift, maar dat hij zich de precieze inhoud niet kan herinneren.
Huizinga is op het verweer voorbereid, en begint hardop voor te lezen uit het pamflet. ‘Urenlang kan men voorbeelden noemen van joodse rituele moorden waarbij arme, onschuldige kinderen door de jodenduivels afgeslacht en gemeen gemarteld zijn. Moeders, zorg ervoor dat het joodse gevaar […] het land wordt uitgezet!’
Als Von Leers bekent, spreekt Huizinga zijn ‘diepe afschuw en verachting’ uit. De Duitser wordt verzocht ‘niet verder gebruik te maken van de gastvrijheid’ van de universiteit. ‘Daar het onderhoud noodeloos pijnlijk zou worden, maakte hij [Huizinga, red.] er vervolgens een eind aan, opmerkende dat hij dr. Von Leers niet meer de hand kon reiken,’ valt te lezen in de notulen. Zonder elkaar de hand te schudden gaan de mannen uiteen, waarna de conferentie een dag eerder dan gepland ten einde kwam.
Congres onder hoogspanning
De botsing tussen Huizinga en Von Leers was de pijnlijke climax van een conferentie die juist was bedoeld om de verhoudingen tussen verschillende Europese landen te verbeteren: Leiden was van 7 tot 12 april 1933 namelijk het decor van een studentenconferentie met delegaties uit Frankrijk, Duitsland en Engeland. Het initiatief kwam van de International Student Service (ISS), een transnationale studentenvereniging die zich nog het best laat vergelijken met een hedendaagse studentenvereniging als AEGEE.
Zo’n conferentie was geen overbodige luxe. Vooral sinds de machtsovername door Adolf Hitler in januari van dat jaar, waren de verhoudingen tussen Duitsland en de andere grote mogendheden flink verslechterd. ‘De wereld van vandaag lijkt niet erg toegankelijk voor het werk van de internationale gedachte,’ zei Huizinga in drie talen bij de officiële opening van de conferentie. ‘Het doet ons leed te moeten constateren dat die wereld nationalistischer is dan ooit tevoren. Overal, rondom elke natie, zijn omheiningen opgetrokken, politieke, en ik vrees, ook mentale.’
ISS probeerde in deze moeilijke tijden de dialoog gaande te houden om op die manier het ‘wederzijds begrip’ voor elkaars standpunten te vergroten. Daarbij verloor het bestuur echter regelmatig de glijdende schaal uit het oog, bijvoorbeeld toen het een conferentie organiseerde met joden én antisemieten. Met de kennis van nu is het onwerkelijk dat de latere slachtoffers zich en plein public moesten verdedigen tegen de rassenleer van hun toekomstige beulen.
Ook op de Leidse conferentie van 1933 stak de Duitse delegatie haar fascistische gedachtegoed niet onder stoelen of banken. In hun openingsstatement juichten de Duitse studenten – onder leiding van Von Leers – de ‘ondeelbare eenheid’ van Duitsland onder Adolf Hitler toe. Ieder Arisch individu moest zijn of haar bijdrage leveren aan het grotere geheel: de grootse toekomst van Nazi-Duitsland. En ook in 1933 was al glashelder hoe de nazi’s over hun tegenstanders dachten. Het communisme was volgens de studenten ‘een verbond […] van de dierlijke mens en de internationale jood, de apocalyptische dreiging van de Untermensch’.
Over Johan Huizinga
Johan Huizinga (1872 – 1945) werd in 1915 benoemd tot hoogleraar Algemene Geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Vier jaar later voltooide hij Herfsttij der Middeleeuwen, waarin hij stelt dat het plechtige hofleven van de Late Middeleeuwen een verdedigingsmechanisme was tegen de verruwing van de maatschappij. Het bracht de Leidse professor wereldfaam. Ook Homo ludens (1938) – Huizinga’s klassieker over de mens als spelend wezen – werd in talloze talen vertaald. Huizinga is ook bijna 75 jaar na zijn dood niet weg te denken uit Leiden. Zo draagt het gebouw voor geschiedenis en klassieke talen zijn naam, en is er een jaarlijkse Johan Huizingalezing.
Discussiëren over het ‘joodse vraagstuk’
Toch was deze openingszet geen reden om de conferentie vroegtijdig te onderbreken. De Franse en Engelse delegaties deden keurig een tegenzet, alsof het ging om een potje schaak. Met name de Franse studenten lieten zien dat zij voor een ander Europa stonden. De politieke problemen van dat moment zouden volgens hen alleen kunnen worden opgelost door een ‘nieuwe internationale rechtssfeer met verplichte arbitrage’ en ‘een internationaal parlement […] waaraan alle staten een deel van hun soevereiniteit afstaan’. Het pamflet leest als een voorzet voor de Europese Unie, de Verenigde Naties of het Internationaal Gerechtshof, wilde ideeën waar de rest van de wereld pas écht aan toe was na jaren van oorlog en volkerenmoord.
Maar ondanks deze vooruitstrevende toekomstdromen, was het toch vooral opmerkelijk hoe ver de delegatieleden soms meegingen in het Duitse standpunt over een joodse samenzwering. Dat bleek vooral op zondag 9 april, toen de organisatie een discussie had ingelast over het ‘joodse vraagstuk’. De Engelse delegatieleider Claude Guillebaud meende onder meer dat het antisemitisme werd veroorzaakt doordat Duitsers in veel belangrijke posities waren verdrongen door joden. Deze joden wisten door te dringen tot de kunst, journalistiek en advocatuur ‘ten deele omdat zij zeer begaafd zijn, ten deele omdat zij zich met minder tevreden stellen’. Zijn analyse werd naar verluid met veel instemming begroet.
Enkele maanden na het pijnlijke einde van de conferentie schepte Von Leers nog eens op over de successen die hij in Leiden had geboekt. ‘Het was mij en mijn collega’s mogelijk om […] van dag tot dag meer vasten voet te krijgen en een steeds beter begrip voor de positie van Duitschland ingang te doen vinden. Dit ging zoo ver, dat de zakelijke prof. Guillebaud een uitstekende uiteenzetting van het Jodenvraagstuk in Duitschland gaf, waarin hij met waardeering sprak over de hooge idealen van de nationale revolutie [iets dat Guillebaud later overigens ontkende, red.].’
En de Nederlandse studenten? Die vonden ‘hun’ conferentie een eclatant succes. Studentenblad Vinculum schreef: ‘We gingen uiteen, begrijpende iets meer van de menschen en de problemen van de wereld, vriendschap gesloten hebbende met jonge menschen, in de overtuiging dat we samen een goede tijd hebben gehad.’ Op dat moment wist de studentverslaggever uiteraard nog niet wat er zich achter de gesloten deuren van de Senaatskamer had afgespeeld.
Wat bezielde Huizinga?
Dan rest de vraag: waarom werd de Duitse delegatie pas verwijderd toen het pamflet van Von Leers aan het licht kwam? Eerder werd er immers al openlijk gesproken over ‘het joodse vraagstuk’. Waarom kon een opening statement over de ‘apocalyptische dreiging van de Untermensch’ wel door de beugel, maar een pamflet over ‘jodenduivels’ niet? En hoe moeten we de rol zien van rector Johan Huizinga?
Huizinga was een conservatief-liberaal die sterk hechte aan de leidende positie van de elite. Enkel de bovenlaag die door rijkdom, geboorte of intellect boven de massa uitstak, kon een land fatsoenlijk besturen. Hun goede manieren, behoorlijkheid en vormelijkheid waren het enige tegenwicht tegen ‘de onbeschaafdheid der massa’s’, zoals hij het verwoordde. Huizinga stak dan ook niet onder stoelen of banken dat hij geen groot fan was van de parlementaire democratie, waarbij de macht verschuift van de elite naar de ‘demos’, het volk.
Maar nergens kwam de onbeschaafdheid van de massa duidelijker en heftiger tot uitdrukking dan in het fascisme. In 1933 kwam niet alleen Hitler aan de macht, maar ook de rottende onderbuik van het Duitse volk. De maatschappelijke, culturele en ook wetenschappelijke elites bleken in veel gevallen onvoldoende in staat of bereid om een leidende rol te pakken en de crisis af te wenden. Huizinga nam het Van Leers dan ook vooral kwalijk dat hij het racisme valideerde met een pseudowetenschappelijk sausje. Hij had niet verwacht dat een collega-wetenschapper – afkomstig uit Huizinga’s bewierookte elite – zich zou verlagen tot dat bedenkelijke niveau.
‘Huizinga was niet iemand die van partijkiezen hield, hij ging niet de straat op. Het moet voor hem moeilijk geweest zijn tegen Von Leers op te treden,’ schrijft universiteitshistoricus Willem Otterspeer in zijn boek Huizinga voor de afgrond. Des te opmerkelijker vindt Otterspeer het dat de keurige, conflictmijdende Huizinga zich tóch openlijk uitsprak tegen de racistische leugens van Von Leers. ‘Op 11 april 1933 was het zover. Op grond van de eer van de universiteit, waarin hij zoveel van zijn idealen vertegenwoordigd zag, zette Huizinga de stap.’
Op 18 september 1933 droeg Huizinga het rectorschap over aan zijn opvolger. In de Pieterskerk reflecteerde hij op de bewogen maanden die achter hem lagen. ‘Een universiteit moet, om haar roeping in vrijheid getrouw te blijven, haar plicht en haar eer naar eigen maatstaf bepalen. En [een universiteit] zal zich bij wijlen handelend optreden voorgeschreven vinden, dat enkel dient tot verdediging van den gewijden geestelijken grond waarop zij staat.’
Voorvoelde hij wat er komen ging? Het lijkt er sterk op. Op 8 maart 1935 – nog altijd meer dan vier jaar voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog – hield Huizinga een bijna profetische toespraak in Brussel, die hij later optekende in het boek In de schaduwen van morgen. ‘Wij leven in een bezeten wereld,’ zei hij. ‘En wij weten het. Het zou voor niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij, waaruit deze arme Europese mensheid achterbleef in verstomping en verdwazing, de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken.’
Tekst: Merijn van Nuland
Mail de redactie
Honderd jaar Herfsttij der Middeleeuwen
Het is dit jaar precies honderd jaar geleden dat Johan Huizinga zijn meesterwerk Herfsttij der Middeleeuwen voltooide. Op 19 november organiseert de KNAW een symposium over de invloed van Huizinga's magnum opus.