Het horzelnest: de Leidse universiteit in oorlogstijd
‘Het Leidse horzelnest moet uitgebrand worden,’ zei de NSB-er Robert van Genechten in november 1942, doelend op de Universiteit Leiden. Vanwaar deze haat jegens Leiden? Universiteitshistoricus Willem Otterspeer schreef een boek over onze universiteit in oorlogstijd, gebaseerd op bijzonder, persoonlijk archiefmateriaal. ‘Het was een uitzonderlijke universiteit, onder een uitzonderlijke druk, met een aantal uitzonderlijke personen die een rol speelden.’
U werkt aan een vierdelige serie over de geschiedenis van de universiteit. Waarom ook een apart boek over de universiteit in oorlogstijd?
‘Dat heeft twee redenen. Allereerst stuitte ik tijdens mijn onderzoek op een groot archief dat de universiteit bezit over de oorlogsjaren. Ik wist wel van het bestaan van dit archief af, maar ik wist niet hoe ontzettend rijk het was! Er zitten documenten in die al zijn verzameld tijdens de oorlog, maar ook interviews uit de jaren ’60 met mensen die een grote of kleine rol hebben gespeeld in de oorlog. Die mensen leven niet meer, maar hun verhalen zijn wel bewaard. En daarbovenop bleek het archief een enorme hoeveelheid egodocumenten te bevatten: memoires, dagboeken, brieven… Daarin schrijven mensen hoe zij de gebeurtenissen hebben ervaren, hoe ze zich voelden. Dat stelde mij in staat om heel dicht op die tijd te komen.’
‘Een tweede reden is de bijzondere positie van de Universiteit Leiden. Leiden was de eerste universiteit van Nederland, en was daardoor een voorbeeld voor andere universiteiten, met internationaal veel aanzien. Bij de Duitsers leefde de ‘mythe’ van Leiden als belangrijkste, meest vooraanstaande universiteit. Zo schrijft een zekere Schwarz: ‘Leiden is de belangrijkste universiteit van Nederland. Daar heeft altijd de elite gestudeerd, het is het geestelijk bolwerk van Nederland. Als wij er in slagen om de Leidse universiteit te nazificeren, dan hebben we het hele intellectuele Nederland aan onze leiband.’ Doordat dit idee leefde bij de bezetter, kreeg de Leidse universiteit een soort negatieve voorkeursbehandeling. Er werd extra hard ingezet op het onderdrukken van de universiteit. Al met al kun je stellen dat Leiden een uitzonderlijke universiteit was, die onder uitzonderlijke druk werd gezet. En er waren een aantal uitzonderlijke personen die een rol speelden.’
Wie waren die uitzonderlijke personen?
‘Het hele spectrum was aanwezig: van zware collaborateurs tot mensen die sterk in verzet kwamen. Veruit de meeste hoogleraren waren natuurlijk gewoon wat gematigde, beetje wereldvreemde, misschien zelfs schuwe geleerden, die helemaal geen behoefte hadden aan bemoeienis met de politiek en met de bezetter. Maar de Leidse rector in 1940, Muller, was bijvoorbeeld een echte collaborateur. Hij riep de hoogleraren meteen op de Duitsers te volgen. De hoogleraar koloniaal recht Jaap Schrieke was ook een echte nazi, tegen hem is na de oorlog de doodstraf geëist.’
‘En er was een aantal mensen die zich hevig verzetten. De echte held is in mijn ogen de jurist Ben Telders. Hij was ongelofelijk dapper en een echte vechter. Zonder hem en zijn strijdbaarheid had de geschiedenis van onze universiteit er heel anders uit gezien.’
Waarom was Telders volgens u de echte held? In ons collectieve geheugen is toch vooral Rudolph Cleveringa het gezicht van het verzet aan de Leidse universiteit.
‘Telders was de eerste die een verzetsstrategie voor de universiteit ontwierp. Die was gebaseerd op het Landoorlogreglement. Dit reglement bepaalde heel precies wat een bezettende macht wel en vooral ook níet mocht doen. Duitsland had dit eind 19e eeuw ondertekend, net als vele andere landen. Telders riep zijn medehoogleraren op om de Duitsers continu te herinneren aan dat reglement, en hen erop te wijzen dat ze zich aan hun eigen regels moesten houden. Gekunstelde legaliteit noemde hij dat. Gék werden de Duitsers ervan!’
Dus Telders was de aanjager van het verzet door de hoogleraren?
‘In het oorlogsarchief kwam ik een heel bijzonder pamflet tegen. Misschien was dat pamflet wel de echte reden dat ik dit boek wilde schrijven. De bekende Leidse historicus Johan Huizinga heeft een mooie theorie over de historische sensatie: hoe je in contact komt met het verleden. Dat gaat via dingen, via oorspronkelijke documenten. Die laten je verplaatsen in de tijd: je hebt ze vast en ineens verdwijnt er een paar eeuwen. Dat had ik met dit pamflet (zie afbeelding, red.).’
‘Het pamflet is geschreven door hoogleraar Schrieke. De Duitsers hadden hem gevraagd een juridisch betoog te schrijven waarom het Landoorlogreglement niet langer op ging in bezet Nederland. Dat is dit pamflet. En in de zijlijn van dit pamflet staan allerlei opmerkingen en uitroeptekens: dat zijn aantekeningen van Telders. Hij is woedend over wat Schrieke betoogt, en levert er op zijn beurt commentaar bij. Het bijzondere is: dit schreef Telders toen hij al gevangen zat in Kamp Vught. Iemand heeft dus dit pamflet het kamp in gesmokkeld zodat Telders commentaar erop kon leveren, en het vervolgens weer het kamp uit weten te krijgen. Zo kon Telders’ boodschap toch bij zijn collega’s terecht komen. Hij was een belangrijke inspirator voor het verzet aan de universiteit. Zo heeft ook Cleveringa altijd aangegeven voor advies naar Telders te gaan. En het is niet voor niets dat Schrieke dat pamflet schreef tegen Telders’ strategie.’
Wat was de reactie van de Duitsers op dat verzet?
‘Zeker na de toespraak van Cleveringa en de sluiting van de universiteit werd de strijd steeds heviger. Het werd op scherp gesteld door een zekere Robert van Genechten, procureur-generaal in Den Haag. Hij zei in een toespraak dat ‘het Leidse horzelnest uitgebrand moest worden’ en dat hij dat zou gaan doen. Hij richtte zijn pijlen op de juridische faculteit, die zich met hand en tand verzette. Het ontslag van hoogleraar Kranenburg was uiteindelijk de druppel. Hem werd verweten dat hij in een wetenschappelijk boek ook aandacht had moeten besteden aan bepaalde maatregelen van de bezetter. Dat schoot in het verkeerde keelgat: het werd gezien als inmenging in het wetenschappelijk bedrijf. Daar trok men de grens, en massaal stapte een groot deel van de hoogleraren zelf op – met de definitieve sluiting van de universiteit als gevolg.’
U noemt deze hoogleraren ‘goed’ in uw boek – en anderen ‘fout’. Het is niet heel gebruikelijk meer om over de oorlog te schrijven in termen van ‘goed’ en ‘fout’…
‘Dat klopt, omdat dan vaak het oog voor de grote meerderheid in het midden, de ‘grijze massa’ verdwijnt. Maar in dit boek vond ik het toch zinnig om die discussie over goed en fout niet uit de weg te gaan. Omdat het zo inherent aan de wetenschappelijke ethiek is om het dictaat van de nazi’s níet te accepteren. Als je je aan de wetenschappelijke standaarden houdt, is het bijna niet mogelijk om met de nazificering in te stemmen. En ik denk dat iedereen die de wetenschappelijke ethiek aux serieux nam, niet anders kon dan zich verzetten. Misschien niet in de mate zoals Telders deed, want niemand is gehouden aan een heldenrol. Maar je kunt wel je ontslag nemen. Zeker ook als je je realiseert dat de universiteit zich in die tijd heel nadrukkelijk afficheerde als een morele gemeenschap.’
‘In dat licht ben ik in mijn boek dan ook niet heel positief over de houding van het Kamerlingh Onnes Laboratorium aan de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen. Dat laboratorium is in de oorlog door blijven draaien, het wetenschappelijke werk is doorgezet en ze hebben Duitse geleerden uitgenodigd. Ik snap wel dat je als wetenschapper niet wil stoppen met je onderzoek – zeker gezien de internationale reputatie en het baanbrekende werk wat daar toentertijd werd uitgevoerd. Maar in mijn ogen hebben zij de ‘kleine wetenschap’, hun eigen werk, laten prevaleren boven het grotere wetenschappelijke, universitaire ideaal.’
De Kleine en de Grote Krans
‘Ik vroeg mij af hoe het kon dat er in Leiden zoveel meer hoogleraren in verzet kwamen dan bij andere universiteiten. Op die vraag kan ik nu heel gedetailleerd antwoord geven. In de zomer van 1940 komt een select groepje hoogleraren, zeer geïnspireerd door Telders, bij elkaar. Met elkaar richten ze de zogeheten ‘Kleine Krans’ op. Deze groep had twee doelen. Het eerste was mensen gemotiveerd houden in het verzet tegen Nazi-Duitsland, en het tweede was het voorbereiden op hoe de universiteit er uit moest komen te zien na de oorlog. Enorme plannen hadden ze daarvoor, gevat in prachtige rapporten en analyses. Maar vooralsnog was in de oorlog die verzetshouding het belangrijkste. En de belangrijkste uitdaging was hoe ze van een radicale minderheid – zij zelf – een gemotiveerde meerderheid konden maken. Ze richtten een tweede krans op, de Grote Krans, gericht op discussie. Daar zetten ze hun twijfelende collega’s in, om hen onder druk te zetten mee te doen. Door hen te wijzen op hun eigen wetenschappelijke ethiek – ‘Je bent geen medicus geworden om racistische theorieën te promoten, je bent geen jurist geworden om onrecht aan te moedigen’ – en te dreigen met sociale uitsluiting. In de woorden van de dermatoloog Siemens: ‘We maken ze net zo bang tot ze dapper worden.’
Dit perspectief op het Kamerlingh Onnes Laboratorium, en de grote rol van Telders als aanjager van het verzet, zijn twee verrassende verhalen uit uw boek. Bent u nog meer van die verrassingen tegen gekomen?
‘Er zijn heel veel mooie voorbeelden en nieuwe inzichten voorbijgekomen, zoals het verhaal van de Kleine en de Grote Krans (zie kader, red.). Maar wat het bijzondere is aan dit boek is dat je zo dicht op de huid van de mensen komt te zitten. De meeste van de gebeurtenissen kan iedereen terugvinden, in officiële documenten van de universiteit of de overheid. Maar die grote hoeveelheid aan memoires, brieven en andere egodocumenten hebben ervoor gezorgd dat je in de hoofden van de hoofdrolspelers kunt kijken. Cleveringa, Flu, Siemens, Van Oven: van al die hoogleraren heb ik niet alleen hun acties maar ook hun gedachten daarbij kunnen opschrijven. Dat is een enorme rijkdom, voor een historicus maar eigenlijk voor iedereen!’
Tekst: Marieke Epping
Beeld: Willem Otterspeer/Uitgeverij Prometheus
Mail de redactie
Het Horzelnest
Willem Otterspeer, emeritus hoogleraar Universiteitsgeschiedenis, werkt al enkele jaren aan een uitgebreide geschiedenis van de Universiteit Leiden. Inmiddels was hij beland bij het vierde en laatste deel van ‘Groepsportret met dame’, dat loopt 1875 tot 1975. Daarin valt ook de Tweede Wereldoorlog. Vanwege de bijzondere verhalen en het unieke archiefmateriaal dat Otterspeer ontdekte, besloot hij om over de oorlogsjaren een apart boek te schrijven: Het Horzelnest. Het boek wordt gepresenteerd tijdens de dies voor alumni op 16 februari. Het Horzelnest, Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044638561.