Het gedrag van parlementariers
Sommige parlementariërs zijn erg actief en anderen minder. Hoeveel voorstellen en vragen Tweede Kamerleden indienen, wordt onder meer bepaald door de activiteit van hun collega’s in commissies in plaats van door persoonlijk verkiezingsvoordeel zoals in het buitenland het geval is, ontdekte politicoloog Tom Louwerse door middel van statistische analyse.
Inzicht in het gedrag van parlementariërs kan de kiezer helpen op wie te stemmen. Dat iemand die lager op de verkiezingslijst staat minder actief is heeft niet altijd te maken met zijn inzet, maar met zijn omgeving. Het onderzoek laat ook zien dat parlementariërs zich niet alleen inzetten om stemmen te trekken, maar dat de sociale normen uit hun omgeving bepalend zijn voor hun activiteit.
Van Kok II tot en met Rutte I
Voor het onderzoek Personalised parliamentary behaviour without electoral incentives: the case of the Netherlands (2016) definieerden Louwerse en zijn collega-politicoloog Simon Otjes de activiteit van een parlementariër als de hoeveelheid moties, amendementen en Kamervragen die de parlementariër indient. Ze inventariseerden de cijfers hiervan voor elke parlementslid tijdens de kabinetten Kok II, Balkenende I t/m IV en Rutte I. Met deze gegevens gingen ze onder meer op zoek naar de relatie tussen de activiteit van een parlementariër en zijn lijstpositie, zijn mate van specialisatie en de activiteit van zijn commissiegenoten.
Aanstekelijk gedrag
Via een regressieanalyse achterhaalden Louwerse en Otjes welke van hun mogelijke verklaringen het meest aannemelijk zijn. Zo bleek de mate van activiteit binnen een commissie inderdaad aanstekelijk te werken: hoe actiever de leden van de commissie, hoe meer moties, amendementen en vragen er werden ingediend. Louwerse: “Het blijkt dat de politici zich aanpassen aan wat gebruikelijk is in hun partij en in de zittende parlementaire commissie. In een commissie als Buitenlandse zaken worden maar weinig moties ingediend, terwijl in andere commissies dat instrument juist veel wordt gebruikt. Kamerleden volgen die gebruiken."
Uit de resultaten was ook af te leiden dat gespecialiseerde Kamerleden minder actief zijn en dat een hoge positie op de verkiezingslijst leidt tot het indienen van meer moties en vragen. Er bleek daarentegen geen effect van lijstpositie op het indienen van amendementen.
De onderzoekers dachten dat kans op promotie binnen de partij ook een reden zou zijn waarom parlementariërs zich meer zouden inzetten, maar hun analyse gaf voor deze verwachting geen steun.
Louwerse: “Dat zou onder andere kunnen komen omdat we geen goed onderscheid kunnen maken tussen Kamerleden die promotie nastreven, zij die hun leiderschapsfuncties willen beschermen en Kamerleden die liever op de achtergrond blijven. Daar ligt een interessant terrein voor verder onderzoek.”