De ontkrachting van mythes rondom het rekenonderwijs
Dikwijls verschijnen er sombere krantenkoppen over de rekenvaardigheid van leerlingen in het basisonderwijs. Maar gaat het wel echt zo slecht? Marian Hickendorff verricht fijnmazig onderzoek naar rekenprestaties en rekenles. Zij trekt andere conclusies.
‘Er leven veel sentimenten die negatief zijn over het rekenonderwijs en het rekenniveau van kinderen op de lagere school: “vroeger was het onderwijs beter”, of: “kinderen kunnen niet meer rekenen”. Maar dit zijn allemaal beweringen die niet goed zijn onderzocht. Ik wil met mijn onderzoek de cijfers laten spreken, en beweringen over het rekenonderwijs empirisch onderbouwen’, vertelt Marian Hickendorff.
Rekenprestaties: beter of slechter?
In de afgelopen veertien jaar deed ze op allerlei fijnmazige manieren onderzoek naar het rekenonderwijs. Ze deed daarvoor onder meer nadere analyses op de leerlingboekjes van de zogeheten peilingsonderzoeken. Deze peilingsonderzoeken lieten zien dat de rekenprestaties van leerlingen in de afgelopen dertig jaar juist vrij constant zijn. In sommige dingen zijn ze beter geworden, in sommige dingen slechter. Zo is schattend rekenen en het getalbegrip beter geworden, het maken van ingewikkelder bewerkingsopgaven (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen) gaat juist slechter.
Hickendorff keek op diepgaande manier naar de resultaten, door de manier waarop leerlingen sommen maken in kaart te brengen. Aantekeningen en berekeningen die leerlingen maken bij sommen, werden daarvoor geanalyseerd. Hickendorff: ‘We zien hier dat kinderen meer geneigd zijn om dingen uit het hoofd te doen in plaats van een berekening op papier te maken, en dat levert foute antwoorden op.’
Waarom leerlingen vaker iets uit het hoofd doen in plaats van een berekeningsprocedure te volgen - zoals het maken een staartdeling op papier - is moeilijk te zeggen. ‘Het past wel bij de veranderingen in het rekenonderwijs van de afgelopen jaren, waarbij de nadruk meer is gaan liggen op het aanleren van hogere orde-vaardigheden (‘begrijp je wat je doet, kun je ook ‘ongeveer’ rekenen in plaats van precies rekenen?’). We zien uit het peilingonderzoek wel dat jongens gemiddeld genomen meer geneigd zijn om een eigen strategie te volgen bij het oplossen van een rekenprobleem dan meisjes.’
Heersende ideeën ontkracht
Het empirische onderzoek van Hickendorff levert feiten bij allerlei hete hangijzers in het onderwijs. Bijvoorbeeld in het geval van een discussie die al een tijdje woedt: moeten leerlingen ‘kale’ rekensommen maken, of zogeheten contextopgaven? Dit zijn opgaven met een verhaal of een afbeelding. ‘Experts zijn het oneens over de effectiviteit van contextopgaven, tegenstanders vinden dat dit soort opgaven meer om begrijpend lezen draait dan om rekenen. Leerlingen die niet goed kunnen lezen, zouden door dit soort opgaven meteen op achterstand worden gezet.’
Hickendorff onderzocht of dit waar was. Ze legde aan 685 leerlingen uit groep 8 van dezelfde rekenopgave twee varianten voor, een klassieke som en een contextopgave. ‘Het bleek geen verschil te maken. Ook niet bij kinderen die zwakker zijn in lezen of die thuis geen Nederlands spreken. Dit resultaat spreekt heersende ideeën dus tegen.’
Nieuw peilingonderzoek
De komende tijd gaat Hickendorff samen met Cito, het Kohnstamm Instituut en de KPC Groep het nieuwe peilingonderzoek uitvoeren. Specifiek gaat ze kijken naar het onderwijsleerproces: wat gebeurt er in de rekenles? Hoe gebruiken leerkrachten gegevens over de leervorderingen van hun leerlingen om het onderwijs vorm te geven? Hoeveel tijd staat de leraar frontaal voor de klas en hoeveel tijd wordt er in groepjes gewerkt?
Het rapport van dat onderzoek moet in 2020 af zijn. Op basis hiervan brengt de inspectie de huidige kwaliteit van het rekenonderwijs in kaart.