Universiteit Leiden

nl en

Onderzoeksproject

Het Huis Oranje-Nassau en de koloniale geschiedenis

Op initiatief en kosten van Z.M. Koning Willem-Alexander verricht de Universiteit Leiden in de periode 2023-2026 een onderzoek naar de rol van het Huis Oranje-Nassau in de koloniale geschiedenis van Nederland.

Looptijd
2023 - 2026
Contact
Gert Oostindie
Financiering
Koninklijk Huis

Het onderzoek is ondergebracht bij het Leids Universiteits Fonds en wordt uitgevoerd door het Instituut voor Geschiedenis van de Universiteit Leiden.

Lees ook het nieuwsartikel Onafhankelijk onderzoek naar het Huis Oranje-Nassau en de koloniale geschiedenis

Onderzoekscommissie

Wetenschappelijke klankbordgroep

De wetenschappelijke klankbordgroep adviseert de onderzoekscommissie over de opzet en uiteindelijke resultaten van het onderzoek.

Onderzoeksteam

Er is een team van ruim dertig onderzoekers samengesteld. Zij krijgen toegang tot de Koninklijke Verzamelingen, waaronder het Koninklijk Huisarchief, en zullen hun onderzoek ook in diverse andere archieven en collecties verrichten. Het onderzoek wordt in het laatste kwartaal van 2026 voltooid met de presentatie van vijf boeken.

Integriteit van onderzoek

Het onderzoek wordt verricht onder de gebruikelijke regels voor wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid zoals die worden gehanteerd door de KNAW, NWO en Universiteiten van Nederland (voorheen VSNU).

Zie ook de webpagina over Wetenschappelijke integriteit binnen de Universiteit Leiden

De Dienst van het Koninklijk Huis heeft geen inhoudelijke bemoeienis met de wijze waarop het onderzoek wordt opgezet en uitgevoerd en evenmin met de formulering van de resultaten.

Thema en opzet

Het onderzoek richt zich op ‘de rol van het Huis Oranje-Nassau in de koloniale geschiedenis van Nederland’. Het onderwerp is dus niet ‘de koloniale geschiedenis van Nederland’, evenmin ‘de geschiedenis van het Huis Oranje-Nassau’; de focus ligt op de snijvlakken. Het onderzoek omvat de gehele koloniale periode, vanaf omstreeks 1600, en loopt door tot in het heden. Op basis van de bestaande historiografie formuleerde de onderzoeksgroep de volgende veronderstelling:

Het Huis Oranje-Nassau had een constitutionele rol in, en was actief en met overtuiging betrokken bij de koloniale geschiedenis van Nederland; de leden van het Huis ontleenden hieraan politieke invloed, inkomsten en vermogen, status en dynastiek belang; het gewicht en de betekenis van die rol en betrokkenheid, en de mate waarin deze bijdroeg aan elk van de genoemde facetten, varieerde in de loop van de tijd en was voor elk van de stadhouders, koningen en koninginnen verschillend; deze geschiedenis van ruim vier eeuwen had ook in de koloniën belang en werkt door in het heden.

In het onderzoek wordt getracht dit uitgangspunt te toetsen door het onderzoeken van een aantal deelvragen. Dat vergt allereerst een duidelijke omschrijving van een aantal kernbegrippen en vervolgens een longitudinale benadering, waarin steeds de vraag wordt gesteld hoeveel ruimte de Oranjes kregen en namen om een rol te spelen, hoe zij die ruimte benutten, en welke gevolgen dit had voor genoemde ‘opbrengsten’. In de analyse wordt waar dit nuttig is de vergelijking getrokken met de vorstenhuizen van andere Europese koloniale mogendheden.

Begripsbepaling

Huis Oranje-Nassau: de focus ligt op de opeenvolgende stadhouders en koningen/koninginnen met de directe familie. Uiteraard behartigde het Huis bredere dynastieke belangen waarin ook verdere verwanten een rol speelden. Waar relevant wordt aandacht gegeven aan die bredere netwerken en wordt het Huis als collectief bekeken.

De constitutionele rol en daadwerkelijke betrokkenheid van de Oranjes werd enerzijds bepaald en veelal ook beperkt door hun constitutionele bevoegdheden, anderzijds door hun persoonlijke interesse, drijfveren en de mogelijkheid zelf kennis te verwerven over de koloniën en het koloniale bestuur.

Actief en met overtuiging: dit is een veronderstelling die zal worden onderzocht. In hoeverre geven de bronnen indicaties van de opvattingen van de opeenvolgende Oranjes over het kolonialisme en hun wil om een actieve rol te spelen? Is daarin een ontwikkeling in de tijd bespeurbaar? 

Koloniale geschiedenis van Nederland. De focus van dit onderzoek ligt op Nederland, maar de vragen die worden gesteld hebben betrekking op alle koloniale ambities, betrekkingen en bezittingen van Nederland. Voor de periode van de Republiek betekent dit het hele octrooigebied van VOC en WIC. Voor het Koninkrijk der Nederlanden impliceert dit een focus op (Elmina, nu Ghana, tot 1871), Nederlands-Indië/Indonesië, Suriname en de zes Nederlands-Caribische eilanden, inclusief de naoorlogse relatie van de Oranjes met de postkoloniale gemeenschappen in Nederland.

Uiteraard was politieke invloed inherent aan de positie van de Oranjes, maar de veronderstelling is dat hun bemoeienis met het koloniale beleid mogelijkheden bood om die invloed te vergroten, bijvoorbeeld bij het benoemen van vertrouwelingen op koloniale posities (cliëntelisme).  

Bij de reconstructie van financiële inkomsten en vermogen zal enerzijds geprobeerd worden belangen, investeringen en inkomsten in kaart te brengen, anderzijds vast te stellen welke bijdrage die in opeenvolgende periodes – en tot op heden – leverden aan het totale inkomen en vermogen van het Huis Oranje-Nassau. 

De veronderstelling is dat de Nederlandse staat en daarmee ook de Oranjes niet alleen economische en geopolitieke belangen hadden bij het kolonialisme, maar dat deze ook van belang was voor hun status en prestige. Onderzocht zal worden hoe dit aan het hof tot uiting kwam. Daarbij wordt ook onderzocht in hoeverre de Oranjes persoonlijk genoegen – of het tegendeel daarvan, persoonlijk ervaren onbehagen – ontleenden aan de koloniale dimensie van hun ambt. Het lijkt wrang om, in een context van slavernij en kolonialisme een begrip als genoegen te gebruiken, maar toch dient deze vraag te worden gesteld;  te denken is aan het opbouwen van koloniale collecties in de tijd van de stadhouders, eerbetoon uit de koloniën en in de naoorlogse periode ook koninklijke bezoeken, maar anderzijds ook onbehagen, voortvloeiende uit de confrontatie met kritiek op het kolonialisme.

Zowel in de periode van de Republiek als die van het Koninkrijk waren dynastieke belangen leidend voor de wijze waarop het Huis Oranje-Nassau zich in Europa positioneerde, zeker ook bij het sluiten van huwelijken. Het koloniale bezit, zo mag worden verondersteld, verhoogde het internationale prestige van de individuele Oranjes en van de vorstelijke familie als geheel.

De vraag naar de doorwerking van deze geschiedenis, zowel in de voormalige koloniën als in Nederland, is volstrekt open gesteld. Het gaat hier niet om de doorwerking van het kolonialisme in algemene zin, maar specifiek om de vraag naar de toenmalige en hedendaagse betekenis ervan voor het Huis van Oranje-Nassau enerzijds, anderzijds de vraag naar de toenmalige perceptie van de Oranjes in de koloniën en hoe de betrokkenheid van het Huis breder wordt herinnerd en wat dit in het heden betekent.   

Periodisering

Als gezegd richt dit onderzoek zich op de snijvlakken van de Nederlandse koloniale geschiedenis en de geschiedenis van het Huis Oranje-Nassau. De periodisering wordt daarom primair nationaal en Oranje-gerelateerd gedefinieerd: Republiek – Franse Tijd – Koninkrijk. Op inhoudelijke en internationaal-vergelijkende gronden zijn er ook andere periodiseringen mogelijk, zoals vroege koloniale expansie – consolidatie – laat-koloniale staat – dekolonisatie – postkoloniale periode. Als dit opportuun is kunnen de auteurs uiteraard met een alternatieve periodisering werken .

Uitwerking van deze opzet naar de vijf boeken

Het onderzoek zal, afgezien van mogelijke vertalingen, vijf boeken opleveren, te weten in het Nederlands één chronologisch georganiseerde biografische bundel, twee thematische bundels en een samenvattend publieksboek, voorts een Engelstalige internationaal-vergelijkende bundel.

Het chronologisch opgezette boek volgt de traditionele periodisering Republiek – Franse Tijd – Koninkrijk, waarbij wel wordt gezocht naar continuïteiten en breuklijnen in deze periode die vier eeuwen omvat. Dat elk van de stadhouders en vorsten/vorstinnen een eigen hoofdstuk krijgt sluit aan bij wat het veronderstelde verwachtingspatroon van een breder lezerspubliek: chronologie en biografie vallen hier mooi samen. Binnen elk van de hoofdstukken zullen wel weer thematische vragen worden behandeld en worden de familiebanden waar relevant breder belicht. Verschillende auteurs dragen bij aan dit boek, dat door vier van hen wordt geredigeerd; omdat elk van de hoofdstukken een zelfde stramien volgt zal het boek toch min of meer als monografie kunnen worden gelezen.

De eerste thematische bundel omvat de gehele onderzoeksperiode en heeft drie delen en een epiloog. In het eerste deel staan politiek-bestuurlijke vragen centraal: de vraag naar de rol van de Oranjes, in theorie en praktijk, de vraag ook hoe welbewust zij zich met het koloniale beleid inlieten en daarmee ook de vraag naar hun netwerken en raadgevers. In het tweede deel draait het om de betekenis van het kolonialisme voor hun financiële inkomsten en vermogen. In het derde deel ligt de nadruk op vragen rond de zichtbaarheid van de koloniën aan het hof en daarmee op vragen rond status – mensen uit de koloniën aan het hof, koloniale collecties, betrokkenheid bij tentoonstellingen en onderzoek, vragen rond religie en kerk, en de verbeelding van een imperiale eenheid via de Oranjes. In een epiloog wordt een aanzet gegeven voor een internationale vergelijking.

De tweede thematische bundel, met de werktitel Overzee over Oranje/Oranje overzee, is vooral gericht op de latere koloniale en de postkoloniale periode. Twee vragen staan centraal: enerzijds hoe in de koloniale tijd het Huis Oranje-Nassau werd ingezet om een idee van imperiale verbondenheid te creëren, anderzijds hoe die geschiedenis en de rol van de Oranjes daarin in de postkoloniale tijd resoneert. Deze bundel zal voornamelijk zijn gericht op latere koloniale en de postkoloniale periode en vooral meer inzicht verschaffen in thema’s rond cultureel prestige en status alsmede plezier, dan wel ongemak. In deze bundel komen primair auteurs met een postkoloniale achtergrond aan het woord, waarbij alle ruimte wordt gegeven voor kritische reflectie, ook op de eerder genoemde bredere thema’s rond de rol van het Huis Oranje-Nassau in de koloniale geschiedenis. Uiteindelijk zal ook deze bundel worden georganiseerd in een aantal onderling goed te onderscheiden thema’s.

De opgave is om te voorkomen dat er tussen deze drie boeken onnodige overlap ontstaat en ook dat er geen onnodig dubbel onderzoekswerk wordt verricht. Hiertoe wordt regelmatig overleg tussen de verschillende onderzoekers georganiseerd, in kleiner verband en minder frequent ook met de hele onderzoeksgroep.

De vierde, Engelstalige bundel beoogt een internationaal perspectief te bieden. Deskundigen zullen vragen over historische betrokkenheid van Europese vorstenhuizen bij het kolonialisme alsmede hedendaagse debatten daarover trachten te beantwoorden. Dit zal gebeuren voor België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

De vijfde beoogde publicatie, een publieksboek, zal dienen als samenvatting van het hele onderzoek. Daarin zal dezelfde uitgangspunt leidend zijn en zullen alle genoemde thema’s een plek krijgen. Het ligt voor de hand dit boek thematisch op te zetten, met binnen elk thema een min of meer chronologische ordening. 

Zie ook de voorlopige inhoudsopgaven van de te verschijnen publicaties.

Bijdrage aan internationale historiografie en theorievorming

Het onderzoek is uitdrukkelijk gericht op de Nederlandse koloniale geschiedenis en de resultaten zullen in de eerste plaats in een Nederlandse maatschappelijke en politieke context resoneren, maar ook in de voormalige koloniën, in het bijzonder de Caribisch-Nederlandse eilanden en Suriname, zal belang worden gehecht aan de uitkomsten van dit onderzoek. Dat betekent, gezien de beperkingen in tijd en middelen, dat het leveren van bijdragen aan de internationaal-vergelijkende historiografie en theorievorming geen hoge prioriteit kan hebben in de Nederlandstalige publicaties. Wel mag van de auteurs worden verwacht dat zij niet alleen de relevante historiografie betreffende Nederland en het Nederlandse kolonialisme kennen, maar ook voldoende kennis hebben van de bredere historiografie. Dat laatste zal hen idealiter helpen om in hun onderzoek aansluiting te vinden bij begrippen en vragen uit het internationale wetenschappelijke debat.

Als gezegd zal in een Engelstalige bundel juist de internationale vergelijking  centraal staan. De conclusies daarvan zullen in het afsluitende hoofdstuk van de eerste thematische bundel worden samengevat. In het publieksboek zal die vergelijking eveneens voldoende ruimte krijgen.

Het onderzoek zal in het laatste kwartaal van 2026 worden voltooid met de presentatie van een viertal boeken. In een eerste bundel wordt de betrokkenheid van het Huis Oranje-Nassau langs biografische lijnen geschetst, in een tweede bundel langs thematische lijnen; in een derde bundel wordt de rol van het Huis Oranje-Nassau in de verbeelding van een imperiale gemeenschap nader onderzocht, waarbij ook de hedendaagse doorwerking aandacht zal krijgen. In een beknopt publieksboek worden de resultaten van het gehele onderzoek samengevat.

Voorlopige inhoudsopgave biografische bundel (werktitels)

Red. Gert Oostindie, Tristan Mostert, Erik Odegard & Bart Verheijen

  • Gert Oostindie – Inleiding
  • Tristan Mostert & Erik Odegard – Maurits (1584-1625)
  • Tristan Mostert & Erik Odegard – Frederik Hendrik (1625-1647)
  • Tristan Mostert & Erik Odegard – Willem II (1647-1650)
  • Tristan Mostert & Erik Odegard – Eerste stadhouderloze periode (1650-1672)
  • Tristan Mostert & Erik Odegard – Willem III (1672-1702)
  • Tristan Mostert & Erik Odegard – Tweede stadhouderloze periode (1702-1747)
  • Tristan Mostert & Erik Odegard – Willem IV (1747-1751)
  • Tristan Mostert & Erik Odegard – Willem V ([1751] 1766-1795)
  • Bart Verheijen – Republiek/Franse tijd (1795-1813/1815)
  • Bart Verheijen – Willem I (1815-1840)
  • Bart Verheijen – Willem II (1840-1849)
  • Dik van der Meulen – Willem III (1849-1890)
  • Monica Soeting – Emma (1890-1898)
  • Hans van der Jagt – Wilhelmina (1898-1948)
  • Gert Oostindie – Juliana (1948-1980)
  • Gert Oostindie – Beatrix (1980-2013)

Voorlopige inhoudsopgave thematische bundel (werktitels)

Red. Gert Oostindie & Henk te Velde

Inleiding

Gert Oostindie

Deel I Politiek-bestuurlijk

  • Jasper van der Steen & Henk te Velde – Constitutionele en politiek-bestuurlijke structuur 1600-2020
  • Ineke Huysman, Camilla de Koning, Erik Odegard – Netwerken: Republiek
  • Marlies van der Riet, Monica Soeting & Paul van der Velde – Netwerken: Koninkrijk
  • Jeroen van Zanten – Koninklijke raadgevers

Deel II Geldstromen

  • Christiaan van Bochove m.m.v. Mark Hugen – Republiek
  • Ariëtte Dekker, Maarten Manse – Koninkrijk

Deel III  Sociaal-culturele thema’s

  • Esther Schreuder – De koloniën aan het hof: onderdanen en bezoekers
  • Marie-Christine van der Sman – De koloniën aan het hof: collecties
  • Lenneke Berkhout, Renske Ek & Marie Christine van der Sman – Huizen en tuinen van de Oranjes in koloniaal perspectief
  • Marlies van der Riet – Collecties, onderzoek, tentoonstellingen
  • Martin Bossenbroek, Rudi Ekkart & Valika Smeulders – Koloniale collecties, herkomst, restitutie
  • Dienke Hondius & George Harinck – Oranjes, kolonialisme en de Kerk
  • Esther Captain & Guno Jones – De verbeelding van de imperiale eenheid en de hedendaagse doorwerking

Epiloog

  • Karwan Fatah-Black & Gert Oostindie – Internationale vergelijking, geschiedenis en rekenschap

Voorlopige inhoudsopgave bundel verbeelding en doorwerking (werktitels)

Red. Esther Captain & Guno Jones

Deze bundel is gericht op de thematiek van de verbeelde gemeenschap en de hedendaagse erfenissen ervan. Enerzijds worden enkele historische thema’s worden onderzocht, onder meer de contemporaine en latere verbeelding van de rol van koning Willem III bij de afschaffing van de Caribische slavernij (1863-1913-1963) en de verbondenheid van specifieke groepen in de laat-koloniale samenleving van Nederlands-Indië (Indische Nederlanders, Molukkers, Chinezen) met de Oranjes. Anderzijds zal in dit deelproject worden onderzocht in hoeverre, en hoe, dat verleden doorwerkt, zowel in de voormalige koloniën als postkoloniale gemeenschappen in Nederland.

Voor deze bundel wordt een diverse groep senior en junior onderzoekers aangetrokken, waarvan een substantieel deel met een postkoloniale achtergrond. Zodra deze groep min of meer compleet is en de te onderzoeken onderwerpen verder zijn uitgewerkt wordt de concept-inhoudsopgave uitgebreid.

Voorlopige inhoud van de internationaal-vergelijkende bundel (Engelstalig)

Red. Karwan Fatah-Black & Gert Oostindie

Een aanzienlijk aantal Europese staten hield zich bezig met overzees kolonialisme, en voor vele daarvan zouden hun koloniën van cruciaal belang worden in termen van economie, geopolitiek en prestige. Tegelijkertijd waren de meeste van deze staten monarchieën. Verrassend genoeg besteedt de bestaande geschiedschrijving weinig aandacht aan de mogelijke verbanden tussen monarchieën en kolonialisme - misschien omdat de meeste wetenschappers het maar al te duidelijk vonden dat monarchen medeplichtig waren aan het Europese kolonialisme.

Dit geredigeerde boek is een eerste poging tot een vergelijkende discussie over de verbanden tussen Europese monarchieën en kolonialisme, waarbij zowel parallellen als contrasten worden geïdentificeerd.

Dit boek is gebaseerd op door de Nederlandse onderzoeksgroep georganiseerd seminar over de rol van het Huis Oranje-Nassau in de koloniale geschiedenis van Nederland, ca. 1600 tot heden. Een groep deskundigen met relevante expertise op het gebied van negen Europese koloniale monarchieën is uitgenodigd om hoofdstukken bij te dragen.

Voorlopige inhoudsopgave

  • Karwan Fatah-Black & Gert Oostindie – Inleiding
  • Idesbald Goddeeris – België
  • Michael Bregnsbo – Denemarken
  • Laurent Dubois – Frankrijk
  • Matt Fitzpatrick – Duitsland
  • Giuseppe Finaldi – Italië
  • Gert Oostindie – Nederland
  • Cátia Antunes – Portugal
  • Regina Grafe – Spanje
  • Thomas Lindblad – Zweden
  • Broke Newman – Verenigd Koninkrijk

Voorlopige inhoudsopgave monografie Oranje-onderzoek

Auteur: Gert Oostindie

Dit publieksboek bestaat uit een inleiding, vier thematische delen en een epiloog. In de inleiding wordt de Nederlandse koloniale geschiedenis in vogelvlucht geschetst, met bijzondere aandacht voor wat al bekend was over de rol van Huis Oranje-Nassau. Tevens wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop het onderzoek werd opgezet en uitgevoerd.

In het eerste thematische deel wordt de betrokkenheid van het Huis Oranje-Nassau in bestuurlijke zin beschreven. Vragen die aan de orde komen zijn onder meer hoe de stadhouders, koningen en koninginnen werden voorbereid, op de hoogte gehouden en geadviseerd, en hoe belangrijk en hoe vanzelfsprekend zij het kolonialisme al dan niet vonden? Het tweede deel behandelt de financieel-economische betrokkenheid en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling van het familiekapitaal en  de status van het Huis van Oranje-Nassau.

In het derde deel ligt de focus op de vraag hoe het kolonialisme zichtbaar was aan het hof en ook bijdroeg aan het prestige van het Huis Oranje-Nassau. Aan de orde komen onder meer de opbouw van koloniale collecties, patronage van kunsten en onderzoek en koloniale onderdanen aan het hof. In het vierde deel verschuift de nadruk naar de rol van ‘Oranje’ in de verbeelding van een imperiale gemeenschap, via de media, onderwijs, missie en zending en in later tijden ook door koninklijke bezoeken. Daarbij wordt ook aandacht gegeven aan expliciet anti-Oranje antikolonialisme als reactie op dit charmeoffensief, en aan de hedendaagse doorwerking.

In de epiloog worden de conclusies van het hele onderzoek samengevat en in internationaal perspectief geplaatst. Dit betreft zowel de resultaten van het historische onderzoek als debatten en vragen rond de hedendaagse betekenis van deze geschiedenis.

Heeft u suggesties en vragen betreffende het onderzoek? Neemt u dan contact op met de onderzoeksleider, prof.dr. Gert Oostindie.

Deze website maakt gebruik van cookies.  Meer informatie.