Boek Jaap Goedegebuure over Nederlandse schrijvers en religie
Woensdag 27 oktober verschijnt het nieuwe boek van Jaap Goedegebuure, naast hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde in Leiden ook recensent en essayist. In Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010 behandelt hij auteurs voor wie religie en werk onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Geen voor de hand liggende namen
Als het gaat over schrijvers en religie vallen al snel namen als Jan Wolkers, Maarten ’t Hart en Jan Siebelink, in wier oeuvres het christelijke geloof een grote rol speelt. Toch ontbreken die namen in het nieuwe boek van Jaap Goedegebuure, dat bestaat uit een verzameling essays over uiteenlopende auteurs en hun relatie tot religie. ‘Iemand als Maarten ’t Hart,’ legt Goedegebuure uit, ‘die bij herhaling laat weten het christendom te haten en er niets meer mee te maken wil hebben, is voor mij niet interessant. Ik heb gezocht naar auteurs die serieus op het geloof reflecteren, die hun religieuze preoccupaties vormgeven in een specifieke thematiek en stijl.’
Gefragmenteerde samenleving
De centrale figuur voor Goedegebuure, en daardoor ook in het boek, is Frans Kellendonk, vooral bekend door zijn meesterwerk Mystiek lichaam uit 1986. Goedegebuure: ‘Wat me aan hem fascineert is dat hij als kind van de jaren ’60, gepokt en gemazeld door zijn rooms-katholieke opvoeding, het geloof vaarwel zegt zonder daardoor te worden gekweld, maar toch wel degelijk ervaart dat er een leemte is ontstaan, zowel in zichzelf als in de samenleving. Hij ervaart de onttovering van de wereld, zoals de socioloog Max Weber het verwoordde. Het “geheel” bestaat niet meer, het is gefragmenteerd en uit elkaar gevallen. Daar gaat Kellendonks oeuvre over: de fragmentatie en de onmogelijkheid er iets aan te kunnen doen. Kellendonk is een cultuurcriticus die zijn tijdgenoten de maat neemt, maar ook zichzelf niet spaart. Keihard voor zichzelf, ongenaakbaar en een geweldig stilist. Die ambiguïteit maakt hem een fascinerende schrijver.’
Romantische ironie
Waar Kellendonk de ontstane leegte niet meer kon opvullen, bekeerde Gerard Reve zich in 1966 tot het katholicisme. Goedegebuure laat zien dat de ironie die zo vaak aan Reve wordt toegeschreven voortkwam uit een diepere ernst. Goedegebuure: ‘Ironie is natuurlijk altijd gestoeld op een zekere mate van ongenoegen. Reves ironie is van het romantische soort, waarbij je het ene zegt en het andere bedoelt, of het ene én het andere zegt, maar het allebei bedoelt, ook als de twee elkaar tegenspreken. Dat soort ironie is verwant aan de paradox. Neem zijn gedicht Openbaring, waarin God zich aftrekt terwijl hij aan de ‘ik’ (Reve) denkt. Dat klinkt heel ironisch en blasfemisch, en dat effect beoogde Reve natuurlijk ook. Maar er zit ook een serieuze kern in: ik wil één zijn met God, en wel door de seksuele ervaring. De wens dat de twee entiteiten één worden, door aan elkaar te denken tijdens de seksuele daad.’
Zenboeddhisme
Goedegebuure bespreekt in zijn boek ook enkele mystieke dichters, die zich weinig tot niet met het christendom bezig houden. Hans Faverey, die zijn gedichten ‘onthechtingsoefeningen’ noemde, is daar een goed voorbeeld van. Hij was een dichter die zich bediende van een eclectische werkmethode, waarin presocratische natuurfilosofen als Zeno en Heraclitus moeiteloos worden gecombineerd met de mystieke leer van het Zenboeddhisme. ‘Ook Faverey wilde zich niet neerleggen bij het gefragmenteerde wereldbeeld’, vertelt Goedegebuure. ‘Als het vervolgens niet lukt er iets voor in de plaats te zetten, gaat dat gepaard met een enorm gevoel van spijt. Faverey’s poëzie heeft een grote toon van teleurstelling, van “hoe jammer toch”. Net als in de poëzie van Kees Ouwens. Buitengewoon tragisch.’
Verantwoording
Goedegebuure besluit het boek met een persoonlijk hoofdstuk, waarin hij als een biechtganger verantwoording aflegt voor het schrijven van dit boek, en uitlegt waar zijn fascinatie vandaan komt. Vanwaar die keuze? Goedegebuure: ‘Sommige mensen, onder wie mijn voorganger Ton Anbeek, vroegen of het wel goed met me ging. Ik was zoveel met het geloof bezig, straks zou ik me nog bekeren.’ Hij lacht, en vervolgt: ‘Tegenover die mensen heb ik mij willen verantwoorden. Zodat ze zich niet ongerust hoeven te maken. Ik zal mij niet bekeren, niet neerknielen voor het altaar en niet gaan bidden. Misschien is zo’n persoonlijk hoofdstuk heel koket, dat besef ik, maar aan mensen die mij daardoor een mindere wetenschapper vinden – en die zijn er – heb ik lak.’
Jaap Goedegebuure:
Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010.
Nijmegen: Vantilt, 2010.
224 p.
ISBN 9789460040542.
Prijs: €17,50
Over Jaap Goedegebuure
Jaap Goedegebuure (1947), die in 2005 Ton Anbeek opvolgde als hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde aan de opleiding Nederlandse taal en cultuur, is bepaald geen onbekende op het terrein van literatuur en religie. Eerder schreef hij al essays over dit thema, onder andere verzameld in De schrift herschreven (1993) en De veelvervige rok (1997). Enkele andere boeken van zijn hand zijn: Nederlandse literatuur 1960-1988 (1989) en Zee berg rivier; het leven van H. Marsman (1999). Tevens tekende hij voor de literaire onderwerpen in het naslagwerk De Bijbel Cultureel, verschenen in 2009. Goedegebuure werd geboren op het streng christelijke eiland Tholen, maar verhuisde vanaf zijn eerste jaar naar steeds lichtzinniger gemeenten. Hoewel hij het christelijk geloof al vroeg vaarwel heeft gezegd, is zijn fascinatie voor het christendom en andere vormen van religie met de jaren alleen maar groter geworden. In Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010 schrijft hij daarover: ‘Eigenlijk is het een mirakel dat ik niet, zoals J.M.A. Biesheuvel, godsdienstwaanzinnig ben geworden of, zoals Maarten ’t Hart, enorm gebeten ben geraakt op voormalige broeders en zusters en kinderachtig muggenzifterig als het om zin en vooral onzin van de Bijbel gaat. Integendeel, ik heb op een of andere manier een zwakke plek behouden voor het calvinisme, waarschijnlijk omdat ik me in deszelfs steilheid en letterlievendheid herken.’
(25 oktober 2010/Coen van Beelen)