Thuiswerken tijdens corona: Philip Post en Maartje Janse
Nog steeds werken we zoveel mogelijk vanuit huis. Hoe vergaat het de medewerkers van het Instituut Geschiedenis? Philip Post en Maartje Janse vertellen hun ervaring.
Philip Post
Het verplicht thuiswerken werd afgekondigd op de dag dat het laatste groepje studenten hun groepspresentatie had gegeven in het vak dat ik samen met Alicia Schrikker (mijn promotor) gaf. Wij hadden geluk dat de rest van het college alleen maar bestond uit individuele presentaties en de Kaltura Live Room bleek daarvoor redelijk goed geschikt. Elke week ontdekten we weer nieuwe functies in het programma die de presentaties nét iets interactiever maakten. Het lesgeven ging hierdoor best prima. De lessen Indonesisch die ik volg gingen ook online door en de docent deed z’n best om via korte filmpjes en interactieve gesprekken het leerproces te stimuleren – al was het natuurlijk wel een stuk anders dan tijdens de reguliere les.
Onderzoek doen thuis gaat eigenlijk niet zo heel veel anders als op kantoor, al waren vooral de eerste twee weken behoorlijk onwennig. Ik heb het geluk dat veel van de bronnen die ik gebruik digitaal beschikbaar zijn en ik ben blij dat de UB in beperkte vorm openbleef zodat boeken lenen geen probleem was. Mijn vriendin krijgt langzaam genoeg van de vele stapels boeken die overal en nergens liggen in ons appartement in Leiderdorp. Zij kan het niet geloven als ik zeg dat elk van de vijftig geleende boeken “cruciaal voor mijn onderzoek is”, maar dat is natuurlijk wel echt het geval! Het schijnt dat het archief in Den Haag ook weer binnen afzienbare tijd opengaat, dus dat is ook iets om naar uit te kijken. Het lastigste op dit moment is het plannen van de volgende onderzoeksreis naar Indonesië, maar hopelijk zal daar in de komende maanden ook wat meer duidelijkheid over komen.
Ik ben inmiddels redelijk gewend geraakt aan het thuiswerken. Mijn vriendin en ik hebben geen aparte studeerkamers, maar maken het samen gezellig in de woonkamer – zij aan het bureau in de hoek van de kamer en ik aan de keukentafel. Toch ben ik blij dat het leven in Leiden en daarbuiten weer langzaam opstart. Hoogtepunten deze maand waren zonder enige twijfel het weer opengaan van Toko Bungamas (voor het lekkere Indonesische eten) en het feit dat het Spaanse en Engelse voetbal weer is begonnen. Elke minuut dat Lionel Messi op de Spaanse velden bewonderd kan worden, is meegenomen. Ik zie er natuurlijk ook naar uit om mijn collega’s weer in het echt te zien. Ik heb Alicia en Alexander al even getroffen, maar ik hoop dat ik snel weer veel anderen in levenden lijve kan ontmoeten. Tot snel allemaal!
Maartje Janse
In tegenstelling tot alle collega’s die halsoverkop hun colleges moesten omzetten in Kalturaformaat had ik mazzel dit semester. Ik had een onderwijsvrije periode als onderdeel van de Aspasia-premie die ik vorig jaar ontving. Het belangrijkste doel was het werken aan mijn boek over de uitvinding van de pressiegroep in de negentiende eeuw. Toch denk ik dat ik productiever zou zijn geweest als ik onderwijs had moeten geven. Je studenten verwachten iets van je op korte termijn, dus je doet wat je kan. Een lange-ademproject als een boek werkt voor mij anders. Tijdens een sabbatical waarin je geen onderwijs hoeft te geven kun je zo fijn schrijven omdat je meer tijd hebt, maar vooral omdat je niet steeds afgeleid wordt door andere zaken: je kunt eindelijk je mail een paar dagen negeren, en een duik nemen in de wereld van je boek-in-wording.
Ik ben er achter gekomen dat juist dat laatste een stuk lastiger tijdens een pandemie. Tijd om te schrijven was er wel, al moest ik natuurlijk ook het schoolwerk begeleiden van mijn zoons, Willem van 11 en David van bijna 17. Het probleem was vooral dat ik me er nauwelijks toe kon zetten. In de eerste maanden ging mijn onderzoeksinteresse vooral uit naar pandemienieuws uit binnen- en buitenland, met als hoogtepunt van de dag het rituele refreshen van de RIVM-website rond 14:00. Het maken van de afweging of ik al dan niet een bescheiden voorraad gedroogde peulvruchten moest inslaan om mijn kinderen te kunnen voeden in het geval van apocalyptische scenario’s bleken veel mentale energie te kosten, evenals afwegingen betreffende de aanschaf van desinfecterende handgel (woekerprijzen maar wel nuttig) en bleek (zeer vervuilend maar door het RIVM aangeraden om lichtknoppen mee schoon te maken als straks een deel van het gezin in thuisquarantaine moet). Kortom: van wetenschapper was ik opeens een huismoeder geworden die wat tobberig door het leven ging. Het hielp hierbij niet dat mijn oudste zoon en zijn vriendin ook daadwerkelijk (een lichte vorm van) corona leken te hebben, en ze meer dan een maand bij haar ouders thuis in quarantaine hebben gezeten, waar ik kleding, games en chocola mocht komen brengen, en mocht zwaaien naar het raam.
Waar ik in de afgelopen tijd wel van genoot was de begeleiding van het onderzoek van BA en MA-studenten en promovendi. Dat ging meestal via Skype of Facetime, waardoor je als het ware bij elkaar thuis op visite bent, en dat geeft het contact toch wat intimiteit ondanks de afstand. Ik werd door het beeldbellen wel extra geconfronteerd met het feit dat ik in huis geen eigen bureau heb. Wij wonen niet al te ruim in de Leidse binnenstad, vanuit het idee dat ik niet per se een werkplek thuis nodig had omdat ik binnen een kilometer van het Huizinga woon, waar ik altijd langs kan gaan om te werken, te printen of boeken op te halen. Dat bleek een verkeerde inschatting. Maar ook de werkkamer die ik tijdens mijn sabbatical huur om daar in alle rust te schrijven - een kamer in het voormalige NIAS te Wassenaar die daar in principe heel geschikt voor is – meed ik de eerste weken van de lockdown. Ook om sentimentele redenen werkte ik toen regelmatig aan het bureau van mijn afwezige zoon, waardoor skypende studenten tegen de onderkant van zijn hoogslaper aankeken. Later heb ik ook wel geskypet vanaf de bank in de woonkamer – de eettafel was bezet door mijn vriend Paul.
De grote doorbraak in mijn thuiswerkervaring was de aanschaf van een zeer smal bureau dat met enige moeite in mijn slaapkamer paste. Ik ben heel blij met die nieuwe werkplek, en fiets daarnaast weer twee of drie dagen per week naar het oude NIAS. Nu mijn oudste zoon weer fit is en geslaagd voor zijn eindexamen, mijn jongste zoon weer naar school gaat, waar hij de laatste weken van groep 8 uitzit, terwijl de voedselschaarste voorlopig lijkt uit te blijven, kan ik me weer met een gerust hart buigen over de vraag hoe het denken over organisatie veranderde in Engeland rond 1825.