Een kleine ode aan 412 doden
De Universiteit Leiden kreeg in 2011 de skeletten van een begraafplaats in Middenbeemster in het beheer. Maar wat moet je met al die botten en schedels? Nou, meer dan je denkt. Sinds de opgraving regent het interessante wetenschappelijke ontdekkingen op de Faculteit der Archeologie. ‘Deze collectie gaat nooit met pensioen.’
Languit ligt Sara (66) op een driedubbele laag bubbeltjesplastic op een van de werkbanken van de Faculteit der Archeologie. Of althans, haar beenderen dan. De vrouw stierf namelijk al in 1863, en alles wat er nu nog over is zijn haar schoongepoetste botten. Even daarvoor heeft archeologe Rachel Schats de beenderen keurig op volgorde gelegd, van scheenbeen tot bovenbeen en van rugwervels tot schedel.
Zo ligt Sara daar, in haar volle lengte. Maar zou je op die tafel klimmen en naast haar op het bobbelige kunststof gaan liggen, dan valt direct op dat er iets niet klopt. De vrouw leed aan dwerggroei, en kwam naast een volwassen leeftijdsgenoot waarschijnlijk tot borsthoogte. Rond 1850 liep ze met haar 1,30 meter rond in Middenbeemster, een dorpje midden in het drooggemalen Beemstermeer.
‘Het is een ontzettend interessante vondst,’ zegt Schats. ‘We hebben Sara namelijk ook teruggevonden in archiefstukken, en daaruit kwamen interessante details naar voren. Zo werd ze bijvoorbeeld behoorlijk oud. En misschien nog wel opvallender: ze trouwde en kreeg een heleboel kinderen. Uit alles blijkt dus dat Sara een gerespecteerd lid was van de gemeenschap. Ondanks haar lichamelijke handicap deed ze gewoon mee. Dat had ik niet direct verwacht in een boerengemeenschap zo’n 150 jaar geleden.’
Opgraven kun je leren
Sara is slechts een van de 412 skeletten die in 2011 is opgegraven in Middenbeemster. Toen de protestantse kerk een bijgebouw wilde neerzetten, moest de naastgelegen begraafplaats het veld ruimen. Dat is geen uitzondering: in het overvolle Nederland is eeuwige rust een illusie. Oude graven moeten plaatsmaken voor nieuwe, en zo nu en dan moet er dus ook een complete begraafplaats geruimd. Soms krijgt de Universiteit Leiden dan de gelegenheid om de skeletten op te graven voor wetenschappelijk onderzoek. ‘In Middenbeemster was het wij of de graafmachine,’ zegt Schats. ‘Dan zijn wij denk ik de aangenamere optie.’
Kwam je in 2011 naar Middenbeemster, dan kon je de studenten zien zitten. Verspreid over de grafkuilen waren zij druk in de weer met scheppen en troffels om de bodem laagje voor laagje af te pellen totdat de grafkisten en skeletten tevoorschijn kwamen. Met kwastjes en stofzuigers werden de allerlaatste restjes sediment nauwkeurig verwijderd. ‘Zo heeft Middenbeemster niet alleen wetenschappelijke waarde voor ons,’ zegt hoogleraar Menno Hoogland die de opgraving destijds leidde, ‘maar hebben tientallen Leidse archeologiestudenten er ook de kneepjes van het vak kunnen leren.’
Uiteindelijk kwamen er dus 412 skeletten uit de bodem tevoorschijn, begraven tussen 1829 en 1868. Daarvan wisten Hoogland, Schats en andere collega’s er al zo’n 120 te identificeren. Dat ging aanvankelijk moeizaam, maar een lang overleden Beemsterling bood uitkomst. Deze Dirk Olij (zie ook het kader) had de deksel van zijn grafkist namelijk laten versieren met kleine metalen spijkertjes. D.S. Oly, overleden den 2 maart A. 1833, oud 79 iaar, stond er nagel voor nagel in de kist gehamerd. Voor het eerst kon er een graf gekoppeld worden aan een naam. Dankzij deze vondst wisten de archeologen een oude plattegrond van de begraafplaats te ontcijferen.
‘De hulp van het Historisch Genootschap Middenbeemster is hierbij een geweldige steun geweest,’ zegt Hoogland. Ongeveer 400 van de 8000 inwoners van Middenbeemster zijn lid van het genootschap, een ongekend hoog percentage. ‘Zij hielpen ons in eerste instantie mee met het schoonmaken van de botten, en later hebben ze bergen werk verzet in het Waterlands archief. Nu nog steeds – acht jaar na de opgravingen – gaan ze twee dagen per maand naar het archief. En er komt nog steeds krankzinnig veel nieuwe informatie uit.’
Prachtig vakmanschap
Terug in het laboratorium van de Faculteit der Archeologie heeft Rachel Schats inmiddels de volgende spectaculaire vondst tevoorschijn gehaald: een schedel met een keurig onderhouden gebit en glazuur dat glanst van gezondheid. Wie had dat verwacht in een tijd waarin tandpasta niet bestond en de mondzorg in handen was van een norse chirurgijn? Het lijkt te mooi om waar te zijn, en dat is het dan ook. Want wat blijkt: het skelet draagt een kunstgebit.
‘Ik kan me niet herinneren dat ik ooit iets soortgelijks heb gezien, het is werkelijk een schitterend kunstgebit,’ zegt Schats terwijl ze de onderkaak door haar handen laat gaan. Zij onderzocht het gebit niet zelf, maar is goed bekend met het wetenschappelijke artikel dat haar collega’s Andrea Waters-Rist en Dennis Braekmans erover schreven. ‘Het bitje is van zilver en de tanden zijn zo mogelijk nog ingenieuzer, want die zijn gemaakt van porselein met een dun laagje glas er overheen. Aan de slijtage van de kaak kun je zien dat het gebit lange tijd is gedragen. En al zat het vast niet erg lekker, het is in ieder geval prachtig vakmanschap.’
Grootschalige analyses
Naast dit soort historische pareltjes is de Middenbeemstercollectie overigens ook en vooral waardevol vanwege de grote aantallen ‘gewone’ skeletten. Al dat botmateriaal is goed geconserveerd, gedateerd en vaak zelfs geïdentificeerd. Dat maakt grootschalige analyses mogelijk, bijvoorbeeld om een beeld te krijgen van de ziekten die destijds rondwaarden op het Noord-Hollandse platteland. En vergelijk je die gegevens weer met andere opgravingen in binnen- en buitenland, dus kun je prachtige vergelijkingen maken in plaats en tijd.
‘Zo vergeleek mijn collega Barbara Veselka bijvoorbeeld skeletten van verschillende begraafplaatsen in binnen- en buitenland op een tekort aan vitamine D,’ zegt Schats terwijl ze een onderbeen van een jonge Beemsterling ronddraait. ‘Zo’n tekort leidt tot problemen met de botmineralisatie, wat weer allerlei vervelende complicaties tot gevolg heeft zoals O-benen die zijn doorgebogen onder het gewicht van de persoon. Dat zie je bijvoorbeeld aan dit bot: het been is extreem dik aan de onderkant en poreus aan de uiteinden. Het tekort aan vitamine D heeft de natuurlijke groei flink gehinderd.’
Aanvankelijk werd gedacht dat deze ‘Engelse ziekte’ vooral voorkwam in grauwe steden ten tijde van de industriële revolutie. Uit het onderzoek van Veselka bleek echter dat de boerenbevolking in het oude Middenbeemster ongeveer even vaak een tekort aan vitamine D had als stadsbewoners. Mogelijk kregen de vroegere Beemsterlingen in hun lange, traditionele klederdracht niet voldoende zonlicht op te huid, waardoor ze niet genoeg vitamines aanmaakten. Het staat in ieder geval vast dat de Engelse ziekte niet zo typisch Brits was als de naam suggereert.
De tragiek van een begraafplaats
Uit onderzoek van een andere collega – de eerdergenoemde Andrea Waters-Rist – bleek dat baby’s in Middenbeemster opvallend kort borstvoeding kregen na de geboorte. Dat ontdekte ze aan de hand van zogeheten stikstofisotopen in de botten, deeltjes die een piek vertonen bij zuigelingen. In vergelijking met andere begraafplaatsen gingen kleine kinderen in de Beemster al vroeg over op ander voedsel, vermoedelijk koemelk. Dat wijst er mogelijk op dat vrouwen in Middenbeemster veel kinderen kort achter elkaar kregen.
‘Op zo’n begraafplaats komt alle tragiek en de armoede van het platteland in de negentiende eeuw bij elkaar,’ zegt Hoogland. ‘Soms ontdek je bijvoorbeeld drie, vier kinderen in hetzelfde graf die allemaal dezelfde naam hadden gekregen. Die familie wilde zo graag een Jantje, maar iedere keer stierf het kind kort na de geboorte. In andere graven ligt de moeder naast haar pasgeboren kindje, beide gestorven in het kraambed.’
Ook acht jaar na de opgraving studeren en jaarlijkse nog zo’n 15 studenten af door een deel van de Middenbeemstercollectie aan een grondige analyse te onderwerpen. Binnenkort komt er bovendien een collectie Arnhemse skeletten bij, waardoor er alleen maar meer te onderzoeken en vergelijken valt. ‘Het enige probleem is het gebrek aan opslagruimte,’ verzucht Schats. ‘Gebouwenmanagement begint een beetje te klagen dat al die skeletten teveel ruimte innemen.’ Ze denkt even na, en zegt dan resoluut: ‘Maar de collectie Middenbeemster is simpelweg te mooi om weg te doen, die gaat nooit meer met pensioen.’
Tekst: Merijn van Nuland
Mail de redactie
‘Het trof me als een bliksemflits: wij zijn familie’
Annelies Kleindieck-Olij is verre familie van Dirk Olij, de man die dankzij het versierde deksel van zijn grafkist bijdroeg aan het ontrafelen van de begraafplaats in Middenbeemster. De Beemsterlinge is dankzij de opgravingen meer te weten gekomen over haar voorvader.
‘Toen ik hoorde dat er een Dirk Olij was opgegraven, kreeg ik van verschillende dorpsgenoten te horen: ‘Goh, dat is jouw meisjesnaam.’ Zonder al teveel verwachtingen ben ik toen samen met mijn tweelingzus naar de presentatie gegaan van de archeologen van de Universiteit Leiden en de mensen van het Historisch Genootschap Middenbeemster. Ik liep eigenlijk volslagen blanco die kerk binnen.’
‘Maar toen lieten ze de gezichtsreconstructie van Dirk Olij zien. Mijn mond viel letterlijk open van verbazing. Het trof me als een bliksemflits: wij zijn familie. Hij had namelijk onmiskenbaar de trekken van mijn vader. Dat vond ook mijn tweelingzus. De contouren en de uitdrukking van het gezicht, het hoge voorhoofd, de stand van de ogen, de jukbeenderen… Het was direct ook best wel confronterend, omdat mijn vader tien jaar geleden is gestorven. En nu was het ineens alsof hij weer voor me stond.’
‘Toen ik enkele dagen later naar mijn vrijwillerswerk ging op het VVV-kantoor, stond daar tot mijn schrik ineens het beeld van Dirk Olij in de ontvangstkamer! Blijkbaar gingen ze hem daar een plekje geven. Het Historisch Genootschap heeft het beeld inmiddels verplaatst naar de Erfgoedkamer, direct naast het VVV-kantoor. Maar als er geïnteresseerden langskomen, dan neem ik ze graag even mee hoor. En dan vertel ik trots dat die man een voorouder van me is.’