‘Voor de beste behandeling is wetenschap de basis, maar moeten we ook verder kijken wat werkt’
Anika Bexkens is sinds 1 augustus hoogleraar Evidence-Based Clinical Practice for Child and Adolescent Mental Health. Ze onderzoekt hoe wetenschappelijke kennis zo goed mogelijk wordt toegepast in de praktijk. ‘Wetenschappers en behandelaars spreken nog vaak langs elkaar heen.’
Een keuze maken tussen werken als psycholoog of als onderzoeker heeft Anika Bexkens nooit gewild. Al vroeg in haar carrière gingen de twee voor haar hand in hand. ‘Aan de Universiteit van Amsterdam was net een nieuwe onderzoeksmaster opgezet en een docent moedigde mij aan om me aan te melden. Ondertussen had ik ook al een klinische stage geregeld. Toen dacht ik: waarom ga ik het niet gewoon allebei doen?’ Doordat ze altijd met één been in beide werelden heeft gestaan, ziet ze ook hoe wetenschappers en clinici uit de praktijk soms langs elkaar heen werken. ‘Terwijl er veel lijntjes tussen onderzoek en praktijk gelegd kunnen worden. Daar zet ik me graag voor in.’
Mismatch
‘Ik houd me bezig met de vraag: hoe pas je wetenschappelijke kennis zo goed mogelijk toe in de praktijk? Maar ondertussen zie ik dat mensen die in de praktijk werken en mensen die wetenschap bedrijven een ander doel hebben. Wetenschappers ontwikkelen kennis omdat ze nieuwsgierig zijn naar iets. Met die kennis willen ze precies weten hoe dingen werken. In de psychologische praktijk vragen behandelaars zich af: hoe kan ik kennis gebruiken om iemand te helpen? Hierdoor hebben ze beiden een andere kijk op een probleem of behandeling. Wetenschappers willen weten: is dit waar of niet? Mensen in de klinische praktijk denken vaker: is het toepasbaar? Helpt het de cliënt? Los van of het ‘waar of niet waar’ is. Door die verschillende manier van denken kunnen onderzoekers en praktijkmensen elkaar niet altijd vinden, terwijl dat wel waardevol is.’
'Door verschillende manieren van denken vinden onderzoekers en praktijkmensen elkaar niet altijd'
Maatwerk
‘De afgelopen jaren is evidence-based practice een populair onderwerp. Het gaat over hoe je als behandelaar de allerbeste beslissing neemt voor je individuele cliënt. Wetenschap moet hierbij altijd het uitgangspunt zijn, maar voor individuele cliënten is maatwerk nodig en daar geeft evidence-based werken ruimte voor: door ook klinische expertise en cliëntvoorkeuren te integreren. Het is daarom belangrijk dat collega’s in de praktijk weten hoe je wetenschap beoordeelt en verstandig toepast, zodat ze ook de grenzen aan de wetenschap kennen en weten wanneer ze van die standaard moeten afwijken. Hoe je dat op de allerbeste manier doet, dat integreren van deze verschillende informatiebronnen, is nog niet bekend. Daar wil ik me nu als hoogleraar Evidence-Based Clinical Practice for Child and Adolescent Mental Health mee bezig houden.’
Op bezoek
‘Het mooie aan mijn werk in de praktijk bij LUBEC en GGZ Delfland is dat je een tijdje met iemand kan oplopen en iemand kan helpen. Je bent toch altijd een beetje op bezoek in iemands leven, dat maakt het speciaal. Vooral als het lukt om iemand te helpen om zelf zijn leven weer in te richten zoals diegene dat het liefste doet. Het gaat ook niet over ziek of niet ziek zijn, gek of niet gek. Iedereen heeft dingen in zijn leven waar hij tegenaan loopt, die hij anders zou willen, is ergens bang voor. Het is fijn om degene te zijn die af en toe dat zetje kan geven.’
'Als psycholoog ben je altijd beetje op bezoek in iemands leven'
Onderzoek naar angstbehandeling
‘Met het huidige onderzoeksproject Samen Angsten Aangaan richten we ons op angstbehandeling bij jongeren. We onderzoeken of een angstbehandeling beter werkt als jongeren hulp en advies krijgen van een leeftijdsgenoot die al eerder een angstbehandeling heeft gehad. Die behandeling is exposure-therapie, waarvan is bewezen dat het goed werkt tegen angst. Het is dan het beste om als therapeut gelijk te beginnen met situaties die al best wat angst aanwakkeren bij de cliënt. Ik werk met veel mensen die ook een verstandelijke beperking hebben. Als de stress bij hen te hoog oploopt, kunnen ze sneller van slag zijn of dichtklappen. Daarom hebben we er in dit project voor gekozen af te wijken van die wetenschappelijke standaard, en de exposure-therapie stap voor stap op te bouwen. We werken samen in een multidisciplinair team van scientist-practitioners, wetenschappers die ook in de praktijk werken en praktijkmensen die voor een vervolgopleiding opgeleid worden in de wetenschap of die het leuk vinden om naast hun werk praktische onderzoekstaken te vervullen. Ook promoveert Leidse promovendus Iris Langereis op het onderwerp.’
Terugvallen op je team
‘De nieuwe generaties wetenschappers vinden team science belangrijk. Ik zie meer dat mensen de wens hebben om in brede teams te werken, dat je niet meer in je eentje alles hoeft te weten en kunnen. Je mag meer gebruik maken van elkaars expertise. In de praktijk heb ik dat ook geleerd: daar leun je echt op je team. Als je cliënten moet behandelen is dat soms pittig. Sommige beslissingen moet je nemen zonder dat je alle informatie hebt, en je weet niet wat het beste gaat passen bij een gezin. Dan kun je gelukkig terugvallen op je team. Lief en leef met elkaar delen, maar ook expertise uitwisselen. Ook dan hoef je dus niet in alle problemen expert te zijn: er is altijd wel een collega die je kan helpen. Die werkwijze draagt bij aan gezonder werkklimaat.’
'In de praktijk leer je op je team te leunen'
Depressie verzachten met VR
‘Een ander voorbeeld van een project waarin we nauw samenwerken met verschillende disciplines, is een onderzoek dat we doen in GGZ Delfland naar de rol van virtual reality in depressiebehandeling. Het onderzoek is onderdeel van een grotere onderzoekslijn over VR die ik heb opgezet met mijn collega’s van GGZ Delfland. We hebben een virtuele omgeving ontwikkeld die positieve emoties kan stimuleren bij jongeren en volwassenen met depressie. In die VR-omgeving worden ze uitgenodigd bepaalde oefeningen te doen, zoals een praatje maken in de supermarkt of een katje aaien. Het maakt mensen bewust van de positieve gevoelens die er soms echt nog zijn, ook al zijn ze heel klein. De meerwaarde van VR is dat je jezelf in situaties plaatst die je in je verbeelding moeilijk voor kunt stellen. Doordat zo’n virtuele situatie veel emotie oproept, geven cliënten zich er echt aan over. Opeens kunnen ze dan uitleggen waarom ze het zo spannend vinden iemand in de supermarkt aan te spreken. Uiteindelijk gaan ze dan verder met oefenen in de ‘echte wereld’.’