Jeroen Touwen begonnen aan tweede termijn als vice-decaan: ‘We zitten in een opgaande fase’
Jeroen Touwen is per 1 januari herbenoemd als vice-decaan van de Faculteit Geesteswetenschappen. ‘Het Faculteitsbestuur is dienend aan de organisatie: we proberen met de beschikbare middelen de universiteit zo goed mogelijk te besturen, zodat onderzoek en onderwijs kunnen bloeien.’
Waarom heb je besloten een tweede termijn aan te gaan?
‘Bestuurswerk is nuttig en vereist een bepaald soort vaardigheid. Ik heb de afgelopen drie jaar veel geleerd en ik vind het leuk om te doen. Ik ben dus gemotiveerd nog even door te gaan. Bovendien voel ik in de Faculteit Geesteswetenschappen een positieve energie: ik spreek veel collega’s die genieten van hun werk en zeer toegewijd zijn. Met de hoge werkdruk voelt het misschien nog niet zo, maar we zitten in een opgaande fase: er komen extra middelen van het ministerie van OCW (sectorgelden, starters- en stimuleringsbeurzen), waardoor we tientallen universitair docenten kunnen aanstellen. We gaan ook een sabbaticalregeling invoeren. Docenten kunnen dan een onderzoekssemester krijgen, waarin ze zich volledig kunnen focussen op hun onderzoek.’
Hoe kijk je terug op de afgelopen jaren? Waar ben je trots op, wat had je bij nader inzien liever anders gedaan?
‘Ik ben vooral trots op de enorme veerkracht tijdens corona. Al dat thuiswerken en college geven via Kaltura… We hebben met z’n allen iets moois neergezet. Al ben ik wel blij dat we nu weer on campus college kunnen geven, in direct contact met de studenten. Achteraf hadden we misschien meer informele digitale ontmoetingen moeten creëren tussen de thuiswerkende collega’s, bijvoorbeeld in gather.town, waar je online kunt borrelen met een grote groep. Dat hadden we ook meer met studenten kunnen doen, hoewel zij uiteindelijk zelf veel creatievere (online) oplossingen hebben verzonnen dan wij!’
Wat wil je de komende jaren bereiken?
‘Er liggen nog allerlei onderwerpen waarmee we verder willen. Zo gaat het Faculteitsbestuur verder met het project Programmanormen. Verder willen we de communicatie verbeteren, zoals we ook noemen in het Facultair Strategisch Plan.’
‘Ten eerste willen we beter communiceren met studenten over hun keuzemogelijkheden, hun studieprogramma en de aansluiting met de arbeidsmarkt, en over hun welzijn. Veel studenten van de huidige generatie zijn perfectionistisch en stellen hoge eisen aan zichzelf of hun carrièrekansen. Ik hoop dat we druk kunnen wegnemen bij studenten door hen realistischer te laten reflecteren op studie en toekomst. We zijn daarom in acht opleidingen begonnen met de pilot What's next? van Bram Hoonhout, waarin studenten leren om realistisch naar hun toekomst te kijken. Verder hebben we een module van het Asset H-project. Die heeft tot doel studenten zich beter te laten realiseren hoe wat ze gedaan hebben door hun toekomstige werkgevers wordt gewaardeerd.’
‘Ten tweede: we moeten beter communiceren met nieuwe docenten. Ook wetenschappers zijn vaak perfectionistisch, en daar is niets mis mee, maar de organisatie moet wel duidelijk aangeven wat er van ze verwacht wordt. Soms zijn docenten zo toegewijd aan hun studenten dat ze al hun vrije tijd opofferen aan het geven van feedback, het corrigeren van opdrachten, het beantwoorden van e-mails. We hebben ook veel docenten die uit het buitenland komen en moeten wennen aan de manier waarop Nederlandse universiteiten werken. Dat vereist blijvende aandacht. We hebben natuurlijk twee goede onderwijscoaches voor jonge docenten, maar ook leidinggevenden hebben hier een rol in. We zijn in gesprek met de instituten wat de beste aanpak hiervoor is.’
‘En verder hebben we natuurlijk ChatGPT. Hoe we daarmee omgaan is ook wetenschappelijk gezien heel interessant: het staat symbool voor de rol van kunstmatige intelligentie in de moderne samenleving.’
Is het de bedoeling om de functie van vice-decaan te blijven combineren met onderwijs- en onderzoekstaken?
‘Jazeker. Ik geef nog steeds het eerstejaars hoorcollege Economische en Sociale Geschiedenis, samen met Marlou Schrover, en ik publiceer over de geschiedenis van de arbeidsverhoudingen in de twintigste eeuw. Ook ben ik bezig met environmental history. Het is moeilijk te combineren met het bestuurswerk, maar ook verfrissend. Wetenschappelijke literatuur geeft een mooi tegenwicht aan al die vergaderstukken.’