De vergeten Nederlandse slavernijgeschiedenis in Guyana
Bij het Nederlandse slavernijverleden wordt voornamelijk aan de Antillen en Suriname gedacht. Maar ook in het naburige Guyana waren er tot het einde van de achttiende eeuw Nederlandse plantagekoloniën. Bram Hoonhout beschreef deze vergeten geschiedenis in het boek ‘Borderless Empire’.
Vergeten Nederlandse geschiedenis
Sinds de zeventiende eeuw had Nederland drie koloniën in Guyana: Essequebo, Demerary en Berbice. Hoonhout kijkt in zijn boek naar Essequebo en Demerary, twee koloniën die vernoemd zijn naar de rivieren waaraan ze lagen en bestuurd werden door de West-Indische Compagnie (WIC). Tot slaaf gemaakte Afrikanen produceerden daar koffie, suiker en katoen voor de Nederlandse markt. Aan het einde van de achttiende eeuw was het aantal tot slaaf gemaakten in Guyana ongeveer gelijk aan dat in Suriname.
Aan het begin van de negentiende eeuw werden de koloniën door de Britten ingelijfd en samengevoegd tot Brits-Guiana, waardoor de kolonie uit de Nederlandse herinnering verdween. Hoonhout: ‘Die vergetelheid is niet terecht, want ook in Essequebo en Demerary werden vele miljoenen geïnvesteerd om middels dwangarbeid door Afrikaanse mensen producten te leveren voor de Nederlandse markt. Onder de Britten zouden de koloniën zelfs even de grootste katoenproducent ter wereld zijn, iets wat alleen mogelijk was door de basis die werd gelegd tijdens de Nederlandse koloniale tijd. Het ging kortom om substantiële plantagekoloniën die zowel voor Nederland als voor het Atlantisch gebied van belang waren.’
Illegale handel als smeermiddel
In zijn onderzoek richtte Hoonhout zich op de vraag hoe het kon dat deze koloniën zich zo snel ontwikkelden, terwijl de omstandigheden erbarmelijk waren. Zo waren er voortdurende tekorten, waren de arbeidsomstandigheden verschrikkelijk, en was de WIC hopeloos verdeeld. Maar ondanks dit alles waren er in de Guyana-koloniën geen grote opstanden, waardoor zij snel konden groeien.
Hoonhout keek naar hoe de mensen in de kolonie hun leven vormgaven. Wat bleek? Lokaal geïmproviseerde oplossing pakten vaak gunstig uit voor de kolonisten, en de WIC keek verder niet naar hen om. Zo ontstond er een illegale handel met Britse slavenhalers, terwijl slaafgemaakten officieel alleen van Nederlandse slavenhandelaren mochten worden gekocht. De lokale bestuurders wisten hiervan maar deden er bewust niets tegen. Ook lieten zij Britse en Amerikaanse handelaren voedsel en bouwmaterialen leveren, terwijl die vaak clandestien betaald werden met gewassen die eigenlijk voor Nederland bestemd waren.
De grootschaligheid van deze illegale handel verraste Hoonhout: ‘Illegale handel was het smeermiddel van het kolonialisme in deze koloniën. Bovendien bleek dat deze koloniën veel internationaler georiënteerd waren dan het label “Nederlandse kolonie” suggereert. Dit leidt enerzijds tot een bredere kijk op het Nederlandse slavernijverleden, en helpt anderzijds om kolonialisme te begrijpen als een breder, Atlantisch proces.’
De rol van de inheemse bevolking
Naast de bestaande illegale handel, sloten de kolonisten bondgenootschappen met de inheemse bevolking en rekruteerden ze hen als ‘hulptroepen’. Deze inheemse hulptroepen spoorden weggevluchte Afrikanen op, en hiermee werd voorkomen dat deze gevluchte mensen eigen gemeenschappen opbouwden, zoals gebeurde in het regenwoud van Suriname. Deze hulptroepen werden ook ingezet bij het neerslaan van beginnende slavenopstanden. ‘Waarschijnlijk hadden er zonder de inheemse hulptroepen veel meer revoltes plaatsgevonden tegen het gruwelijke slavernijregime, terwijl de koloniale macht nu stevig in het zadel bleef’, aldus Hoonhout.
Overvloed en kruimels
Voor zijn boek maakte Hoonhout vooral gebruik van briefwisselingen tussen koloniale beambten en de WIC. Om deze correspondentie te kunnen lezen, bezocht hij de Nederlandse archieven die de Britse kolonisten meegenomen hadden naar Londen. Voor aanvullend archiefonderzoek reisde hij ook af naar onder andere Guyana, Barbados, en de Verenigde Staten. ‘Soms was er een overvloed aan materiaal en soms was het kruimels bij elkaar sprokkelen’, vertelt hij. ‘Door mijn boek is er een beeld van kolonialisme ontstaan als een proces dat vooral lokaal en ad hoc werd vormgegeven, in plaats van zorgvuldig gepland in de bestuurskamers van de WIC.’
Bram Hoonhout heeft koloniale en economische geschiedenis gestudeerd in Leiden, waarna hij voor zijn PhD naar het Europees Universitair Instituut in Florence is gegaan. Na zijn promotie werkte Bram als universitair docent bij economische geschiedenis in Leiden en als onderwijscoördinator bij het N.W. Posthumus Instituut. In 2019 is hij begonnen als coördinator van het Honours College.