Erfelijke gevoeligheid voor sociale angststoornis meetbaar in het brein
Dat een sociale angststoornis vaak bij meerdere personen in een familie voorkomt was al bekend. Onderzoek van promovenda Janna Marie Bas-Hoogendam toont nu aan dat sprake is van erfelijke hersenkarakteristieken die samenhangen met sociale angst. Promotie op 14 januari.
Een begrijpelijker beschrijving van een sociale angststoornis (SAS) is extreme verlegenheid. Vrijwel iedereen kent wel een situatie waarin verlegenheid aan de orde is: als we een presentatie moeten houden voor publiek of bij een sollicitatie. We noemen het zenuwachtigheid maar onderliggend is er de angst om te blunderen en een negatief oordeel te krijgen van anderen.
Isolement
Ongeveer 10% van alle mensen heeft daar zodanig last van, in zoveel situaties, dat ze zich in isolement terugtrekken. Ze proberen contact met anderen te vermijden om zo mogelijke kritische of negatieve gedachten van anderen te ontlopen. ‘Stel je een vrouw voor die boodschappen gaat doen in een ander dorp omdat ze bang is om iemand tegen te komen die ze kent’, zegt neurowetenschapper Janna Marie Bas-Hoogendam. ‘Of een man met een baan die promotie afwijst omdat hij dan met meer mensen moet communiceren.’
Aanwijzing voor erfelijkheid
De promovenda, die werkzaam is bij de afdeling Ontwikkelings- en onderwijspsychologie en de afdeling Psychiatrie van het LUMC, bekeek uitgebreid de al bestaande literatuur over SAS. Al langer is bekend dat SAS vaak bij meerdere familieleden voorkomt. Dit wijst op erfelijke kwetsbaarheid en dat is wat Bas-Hoogendam samen met haar collega’s heeft onderzocht: ze betrok ouders met SAS die minimaal één kind hadden met dezelfde stoornis in haar onderzoek, evenals andere familieleden. Na lang zoeken vond de onderzoeker voor deze ‘Leidse Familiestudie naar SAS’ negen ‘extreem verlegen’ families, in totaal bestaand uit 132 personen. Met behulp van MRI onderzocht Bas-Hoogendam het brein van 110 familieleden, op zoek naar hersenkarakteristieken die verband houden met SAS én erfelijk zijn.
Meer grijze stof
Allereerst bekeek Bas-Hoogendam de structuur van de hersenen van de familieleden. En dat leverde wat op: familieleden met meer symptomen van SAS hebben méér grijze stof in een diep in het brein gelegen hersengebied, namelijk het dorsale striatum. Ook ontdekte Bas-Hoogendam verspreid over het brein afwijkingen in dikte en oppervlakte van hersengebieden. Ze ontdekte bovendien dat deze hersenkarakteristieken deels erfelijk bepaald zijn. Maar niet alle familieleden met een erfelijke kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van SAS, krijgen ook SAS. Hoe dat kan, wat de trigger is die SAS doet ontstaan of juist niet, is (nog) niet duidelijk. ‘We denken dat het om een complexe interactie tussen aangeboren karakteristieken en omgevingsfactoren gaat’, stelt Bas-Hoogendam.
Andere processen
Daarnaast ontdekte Bas-Hoogendam een positieve associatie tussen de intensiteit van de SAS-symptomen en activiteit in de subcorticale en corticale hersengebieden. De promovenda liet de proefpersonen meerdere malen dezelfde neutrale gezichten zien. Mensen zonder SAS reageren daarop in afnemende mate: ze hebben hun oordeel (‘geen gevaar’) geveld en verliezen hun belangstelling na meerdere keren dezelfde gezichten gezien te hebben. Personen met SAS bleven echter in even sterke mate reageren, alsof het steeds de eerste keer was dat ze een gezicht zagen.
Bedoeld vs onbedoeld
Een ander onderdeel van het onderzoek betrof het meten van hersenactiviteit bij het overschrijden van een sociale norm, bedoeld of onbedoeld. Een ultrakort verhaaltje betrof een vrouw die op het strand ligt. De eerste keer kreeg de proefpersoon te horen dat hij of zij eromheen liep, de tweede keer dat de proefpersoon per ongeluk over de benen van de vrouw struikelde en de derde keer dat hij of zij de vrouw expres een schop tegen haar been gaf. Bas-Hoogendam vergeleek de hersenactiviteit in reactie op de bedoelde en onbedoelde sociale-normoverschrijdingen, en vond dat vooral de verhaaltjes over de onbedoelde vergissingen tot sterke hersenactiviteit leidden bij deelnemers met symptomen van SAS. ‘Ze zijn extreem bang om te blunderen in het gezelschap van anderen, en dat zie je in hun brein terug’. Op grond van haar resultaten stelt Bas-Hoogendam dan ook dat mensen met SAS een overactief en emotioneel brein hebben. En hun angst staat de kunst om het leven ten volle te leven danig in de weg.
Behandeling mogelijk
Positief is dat de stoornis, en ook de erfelijke kwetsbaarheid voor SAS, behandelbaar is. Het is inmiddels duidelijk dat de hersens nieuwe verbindingen kunnen leggen. Dat maakt het mogelijk de angstgevoelens via behandeling te dimmen en het bijbehorende vermijdingsgedrag af te zwakken, eventueel met ondersteuning van medicatie. ‘Het is niet makkelijk’, stelt Bas-Hoogendam, ‘maar het kan.’
Promotie 'Extremely Shy & Genetically Close'
Janna Marie Bas-Hoogendam
Dinsdag 14 januari 2020, 15.00-15.45 u
Tekst: Corine Hendriks
Mail de redactie