Onderzoeksrapport over verplichte nazorg voor kwetsbare jongvolwassenen aangeboden aan de Tweede Kamer
Op maandag 7 november is het rapport ‘Verplichte nazorg voor kwetsbare jongvolwassenen? Onderzoek naar de juridische mogelijkheden voor (verplichte) hulp aan jongvolwassenen na kinderbescherming’ aangeboden aan de Tweede Kamer.
Dit rapport is opgesteld door Mariëlle Bruning, Ton Liefaard, Manuela Limbeek en Mariëlle Bahlmann van de afdeling Jeugdrecht van de Universiteit Leiden, in opdracht van het WODC. Via deze link kunt u het rapport downloaden.
In dit onderzoek stonden de vragen centraal hoe het bestaande juridische instrumentarium voor (gedwongen) hulp aan kwetsbare jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar eruit ziet en in hoeverre het mogelijkheden biedt om kwetsbare jongvolwassenen uit de jeugdbescherming te blijven begeleiden of behandelen na het bereiken van de meerderjarigheid. Daarbij is tevens onderzocht of dit juridische instrumentarium en de toepassing daarvan in de praktijk aanleiding geeft tot voorstellen tot aanpassing en zo ja, tot welke.
De algemene conclusie van dit onderzoek luidt dat het huidige juridische instrumentarium nauwelijks mogelijkheden biedt om kwetsbare jongvolwassenen die te maken hadden met een maatregel van kinderbescherming te dwingen om na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar en daarmee meerderjarigheid mee te werken aan voor hen noodzakelijk geachte vormen van zorg en zich aan aanwijzingen te houden. Voorts bevestigt dit onderzoek dat er in de praktijk onvrede bestaat over het bestaande juridische instrumentarium en de werking ervan. Tegelijkertijd laat het onderzoek zien dat er weinig is geschreven over de toepassing van het juridisch instrumentarium en de ervaringen ermee in de praktijk. Ook uit de interviews met de deskundigen is niet duidelijk geworden wat nu precies de ervaringen zijn met de toepassing van het juridisch instrumentarium, welke instrumenten in de praktijk goed werken en op welke manier wet- en regelgeving of praktijk concreet aanpassing behoeven.
De onderzoekers bevelen aan om naar alternatieven binnen het bestaande juridisch instrumentarium te kijken: bijvoorbeeld de combinatie van mentorschap met een voorwaardelijke Bopz-machtiging of het benoemen van de gezinsvoogd/jeugdbeschermer tot mentor (wanneer de kinderbeschermingsmaatregel eindigt). Ten slotte wijzen de onderzoekers op een aantal aanvullende denkrichtingen. In de eerste plaats wordt gewezen op het belang van het nader in kaart brengen van de groep (of groepen) jongvolwassenen en de vraag wat nazorg precies zou moeten inhouden. Dit vereist grondig onderzoek. Het belang van (verplichte) nazorg voor jongeren in de overgang van minder- naar meerderjarigheid wordt onderstreept, al is een daarop toegesneden juridisch instrument niet denkbaar zonder ingrijpende wijziging van Nederlandse wetgeving, waarbij bovendien rekening wordt gehouden met verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht. Daarom moet volgens de onderzoekers vooral geïnvesteerd worden in het optimaliseren van het vrijwillig kader. Er zou vanuit het vrijwillige zorgkader (nog) meer moeten worden ontwikkeld om (na)zorg voor kwetsbare jongvolwassene te verbeteren en te versterken.