Waarom ‘Lalala Leiden’ een klassiek loflied is
Na het Leidens Ontzet in 1574 raakten lofliederen op Leiden populair. Waar gaan de liederen over? Past Jochem Myjers ode aan Leiden in dit genre? In aanloop naar 3 oktober gaf letterkundige Olga van Marion op 25 september de historische lezing ‘Van Jochem tot Jan’.
‘Daar waar corpsbal met glibbers vermelten. En je samen op de Reveille wacht.’ Olga van Marion was erbij toen de Leidse cabaretier Jochem Myjer voor de allereerste keer zijn lied ‘La La La Leiden’ zong. Dat was drie jaar geleden, op een gure avond in mei tijdens het evenement de Leidse Olympus. Een amusant liedje vond ze. Nu vindt ze het zelfs ‘prachtig’. Want inmiddels heeft ze tientallen, eeuwenoude lofliederen op Leiden bestudeerd en is ze Myjers lied nog meer gaan waarderen om de inhoud. ‘Uit het lied spreekt een groot gevoel van saamhorigheid.’
Regels lofliederen
De cabaretier blijkt zich te houden aan de regels die al sinds de Klassieke Oudheid gelden om een stad aan te prijzen. ‘Overdrijven mag: de bewoners zijn geweldig, de ligging is mooi en de stad prachtig en zeer oud.’ In de renaissance kwam overal in Europa het genre van de stedenlof tot bloei. Dat was vooral het geval in de Republiek met haar sterk stedelijke cultuur, aldus Van Marion. Het Leidens Ontzet vormde natuurlijk een grote inspiratiebron, met al die dappere Leidenaren en geuzen die de Spanjaarden verdreven. Enkele liederen uit die tijd worden zelfs ieder jaar nog gezongen op het Koraal, de samenzang in het Van der Werfpark op 3 oktober. In haar lezing analyseert ze diverse lofliederen.
Ontdekking in de bibliotheek
De letterkundige laat tijdens haar lezing op 25 september ook liederen horen. Zoals enkele coupletten van de ‘Lofsang op ’t Ontset van Leyden’ van de 16e-eeuwse stadssecretaris Jan van Hout. Ook wekt Van Marion een lang vergeten lied opnieuw tot leven. In het archief van de universiteitsbibliotheek trof ze een beduimeld velletje aan uit 1651, met daarop een lied over Leiden dat in de vergetelheid is geraakt. Het komt niet voor in het oudst bekende liedboek over Leiden uit 1897. Ze vindt het opvallend dat het lied ook over de pest gaat die de Leidenaren trof. ‘De pest werd destijds gezien als een straf van God en komt hierdoor doorgaans niet voor in lofliederen. Misschien dat het daarom niet meer werd gezongen.’
Naamdicht
Het lied leek een anonieme auteur te hebben. Totdat haar collega, letterkundige Ton Harmsen, ontdekte dat het een naamdicht is. Alle eerste letters van de regels van het laatste couplet vormen samen de naam ‘Van Stienevelt’. Het lied wordt tijdens haar lezing ‘misschien wel voor het eerst sinds eeuwen!’, opnieuw gezongen. De melodie is aangegeven in de oorspronkelijke tekst: ‘op de wijse van psalm 3’. Musicologe Margot Kalse brengt het lied met een luitiste ten gehore. De eerste regels luiden: ‘Quade tijden bedroeft.
Heeft Leyden wel beproeft.’
Trots op eigen stad
Van Marion is een bekeerd vierder van ‘3 October’. ‘In mijn studententijd vond ik het een ordinair volksfeest en ik vluchtte altijd de stad uit.’ Na omzwervingen kwam ze weer in Leiden terecht waar ze onderzoek doet naar theater- en liedcultuur in de Gouden Eeuw. Een collega van Dutch Studies deed haar een paar jaar geleden quasi voor de grap het lidmaatschap van de 3 October Vereeniging cadeau. Het is wel ironisch, geeft Van Marion toe. Het door haar vermeden volksfeest bleek direct te raken aan haar specialisme: de historische liedcultuur. Sinds die ontdekking staat ze ieder jaar om 8.00 uur ’s ochtends in het Van der Werfpark en zingt ze hartstochtelijk mee op het Koraal. ‘Het intrigeert mij wat samen zingen met mensen doet.’ Het valt haar op dat ze hier de laatste jaren steeds meer collega’s en bekenden tegenkomt. ‘Het mag weer, trots zijn op je eigen stad.’
Tekst: Linda van Putten
Boek 'Van Jochem tot Jan. Stedenlof in liederen over Leidens Beleg en Ontzet' door Olga van Marion (2016)
32 pagina's, geïllustreerd
Primavera ISBN 978-90-5997-227-8