Marion Boers: 'De komende tien jaar worden spannend voor de universiteit'
Op 7 september won Marion Boers de Onderwijsprijs Geesteswetenschappen, die jaarlijks wordt uitgereikt aan de meest inspirerende docent van de faculteit. In dit interview reageert ze op de winst, bespreekt ze het huidige onderwijs en deelt ze haar visie op de toekomst.
‘Ik win eigenlijk nooit wat’, zei ze nog over haar nominatie voor de LUS Onderwijsprijs. Die uitspraak gaat inmiddels niet meer op!
Was u verrast?
Totaal. Dit was de eerste keer dat de LUS Onderwijsprijs en de Onderwijsprijs Geesteswetenschappen bijna tegelijkertijd werden uitgereikt. De LUS-prijs was net naar Kim Beerden gegaan toen ik alweer werd aangespoord om toch vooral naar de facultaire openingsborrel te komen. Bovendien was Kim één van de genomineerden, dus ik dacht: tabee. Dat wint zij!
Bent u trots?
Trots zou ik het niet noemen. Ik ben vooral heel ontroerd door de studenten, die hebben echt hun best gedaan om mij te nomineren. En wat ook leuk is: mensen die ik lang niet heb gesproken, komen naar me toe om me te feliciteren.
Doceert u nu met een ander gevoel?
Ik voel me gesteund. Ik ben minder onzeker, want ik heb de bevestiging dat mijn iets traditionelere manier van kennis overbrengen toch ook nog werkt – daar twijfel ik veel aan.
Waar komt uw motivatie vandaan?
Als ik telkens dezelfde colleges zou geven, zou ik allereerst mezelf doodvervelen. Ik neem het materiaal dus altijd opnieuw door en probeer de actualiteit erbij te betrekken. Ik hecht waarde aan het doceren: ik ben niet direct een Pietje Precies, maar ik heb wel een rotgevoel als ik na twee uur college wegga met het gevoel dat ik een wanprestatie heb geleverd. Dat kan echt mijn dag verpesten.
Hoe voorkomt u dat?
Een zaal vol studenten is een soort levend organisme. Je voelt op een gegeven moment: o jee, nu ben ik ze kwijt. Het is niet eens zo zeer dat er dan geroezemoes komt, maar je ziet mensen wat glazig voor zich uit kijken, of ze duiken opeens in hun laptop – dan zitten ze op Facebook. De acteur in mij weet dan dat ik iets moet doen: een grap maken of iemand erbij betrekken. Ik denk niet dat iedereen dat kan. Er zijn nog heel veel docenten die informatie over de hoofden van hun studenten heen storten.
Wat wilt u collega’s meegeven?
Sommige van mijn generatiegenoten klagen steen en been over het feit dat studenten niet kunnen schrijven en belabberde concentratie hebben. Maar je hoort nooit wat ze wél kunnen. Docenten zouden zich moeten verdiepen in het referentiekader van hun studenten. Je moet bijvoorbeeld niet denken dat alle studenten in Leiden wonen – dat was vroeger misschien zo, maar nu niet meer. En studenten moeten vaak werken naast het studeren. Ze zijn dus niet 24/7 beschikbaar voor de studie, en dat is niet omdat ze dom zijn of niet willen.
Hoe ziet u de toekomst voor u?
De komende periode wordt heel spannend voor de universiteit. Een groot deel van de staf heeft ongeveer mijn leeftijd, en over tien jaar zijn al die mensen weg. Dan moet er echt een volgende generatie academici opstaan om het stokje over te nemen en op een nieuwe manier invulling te geven aan het onderwijs. Je kunt niet meer op dezelfde manier toetsen maken en college geven als vroeger. Het is een andere wereld.
Kijkt u persoonlijk ergens bijzonder naar uit dit academisch jaar?
Ik geef met Erik Kwakkel college bij University College. Zijn discipline is volstrekt verschillend van het mijne, maar op de één of andere manier klikt het als wij samen college geven. De LUC-studenten hebben doorgaans nog nooit iets met kunst gedaan, dus die worden uit hun comfortzone getrokken. Een vraag als ‘wat zie je?’ zijn zij niet gewend. Je ziet dat het spannend voor ze is, maar langzaam gaan ze zich erin thuis voelen. Dat is heel dankbaar werk waar ik me enorm op verheug.