Onderzoeksproject
Late oudheid en vroege islam
Dit NWO-project is uitgevoerd in nauwe samenwerking met de universiteiten van Oxford (contactpersoon: prof. dr. Robert Hoyland) en Princeton (contactpersoon: prof. dr. John F. Haldon) en onderzoeksgroep UMR 8167 (Centre National de la Recherche Scientifique, CNRS, Universiteit Paris-Sorbonne, Paris IV, Universiteit Panthéon-Sorbonne, Paris I en École Pratique des Hautes Études, contactpersoon: prof. dr. Anneliese Nef) en gaat over de dynamische overgangsperiode tussen de late oudheid en de vroege islam in het Middellandse Zeegebied (zesde tot tiende eeuw).
- Contact
- Petra Sijpesteijn
Het uiteenvallen van het Romeinse Rijk in de zevende eeuw bracht enkele van de meest ingrijpende en duurzame historische veranderingen ooit teweeg in het Middellandse Zeegebied. Terwijl in het Frankische en Byzantijnse wereldrijk het Romeinse erfgoed in ere wordt gehouden, lijken de Arabieren hun geromaniseerde gebieden opnieuw vorm te geven met een cultuur en religie die beide zijn ontstaan in het vacuüm van het Arabische schiereiland, ver verwijderd van de villa's en steden die symbool stonden voor de Romeinse beschaving. Het verbreken van de banden met de andere opvolgerstaten gaf het islamitische rijk de vrijheid om zijn eigen, enigszins eenzame weg te gaan. Deze opvatting berust echter op een aantal fundamentele misvattingen. Het feit dat het islamitische rijk zijn eigen weg gaat, ligt niet zozeer aan intrinsieke verschillen met de andere staten, als wel aan de ontregeling die gepaard gaat met territoriale uitbreiding en tegenstrijdigheid, de geleidelijke reorganisatie van economische en sociale structuren en de interactie met onderdanen.
Het project
In dit project is onderzoek gedaan naar het Middellandse Zeegebied als geheel in deze vier eeuwen. Daarbij is gekeken naar gedeelde ervaringen, vergelijkbare historische processen en verschillen. Gezien de geografische en chronologische beperkingen van het project zijn er drie onderwerpen gekozen die naar verwachting met deze vergelijkende en grootschalige benadering de meest vruchtbare resultaten opleveren. Elk onderwerp is besproken in een rondetafelbijeenkomst waarvoor wetenschappers van bovengenoemde instellingen zijn uitgenodigd als spreker over een specifiek thema of onderwerp op hun eigen vakgebied. De publicaties die hieruit voortvloeiden bieden een volledige en gerichte benadering waarmee talrijke lacunes in onze kennis van deze periode worden opgevuld.
1. Gezag en zeggenschap op het platteland
Het eerste onderwerp van het project, gezag en zeggenschap op het platteland, is verkend tijdens de eerste rondetafelbijeenkomst die op de Universiteit Leiden werd georganiseerd door prof. dr. Petra M. Sijpesteijn en Marie Legendre (13-16 september 2010).
De bijeenkomst ging over de organisatie van het platteland, de relatie tussen platteland en stedelijke centra en de mate waarin het machtscentrum zeggenschap heeft over plattelandsgebieden. Er was speciale aandacht voor het functioneren van kloosters, handelscentra en grote landgoederen, de aanwezigheid van alternatieve machtscentra en agenten, en de rol van de economie, belastingheffing en handel.
2. Minderheden: juridische, culturele en economische aspecten
Het tweede onderwerp van het project betrof minderheden: juridische, culturele en economische aspecten. Dit is uitgediept in de tweede rondetafelbijeenkomst die van 28 tot 30 september 2011 op de Universiteit van Oxford werd georganiseerd door prof. dr. Robert Hoyland en prof. dr. David Taylor.
De term 'minderheid' impliceert niet automatisch machteloosheid (zo waren Arabische veroveraars getalsmatig een minderheid, maar ontbrak het hen niet aan macht). Ook worden bepaalde groepen soms als een minderheid beschouwd, terwijl ze dat feitelijk niet zijn (zo werden christenen in het vroeg-islamitische Midden-Oosten vaak een minderheid genoemd, ook al vormden ze getalsmatig de meerderheid). De meest voor de hand liggende indicatoren van een 'minderheid' zijn lage aantallen, machteloosheid en het worden gezien als minderheid. In deze rondetafelbijeenkomst werd het begrip minderheid bekeken vanuit de volgende drie invalshoeken:
- Minderheden en recht. Er is veel onderzoek gedaan naar dit onderwerp vanuit islamitisch perspectief. Wij wilden erachter komen hoe het hiermee gesteld was in niet-islamitische landen, hoe de minderheden in moslimlanden hierover denken en wat hierover te zeggen valt in een omgeving met een minder duidelijk afgebakende heersende cultuur of een meer multiculturele dimensie (bijvoorbeeld Sicilië, Spanje, Oost-Iran/Centraal-Azië).
- Minderheden en cultuur. Hoe konden minderheden uitdrukking geven aan hun eigen cultuur binnen het dominante culturele idioom (zowel ten behoeve van hun eigen groep als eventueel ook voor de bredere culturele gemeenschap)? Slaagden zij er bijvoorbeeld in om elementen van hun eigen cultuur te laten opnemen in het dominante idioom zodat iedereen ermee in aanraking kwam, en niet alleen zijzelf? En hoe sijpelde het dominante culturele idioom door in de minderheidscultuur? Hoe vinden we die invloeden terug in de materiële cultuur?
- Minderheden en handel. Er is veel informatie beschikbaar over de rol die Joden en leden van de Italiaanse stadsstaten en de stadsstaten van de kruisvaarders speelden in de handel. Zijn er echter ook aanwijzingen van vóór die tijd die minderheidsgroepen in verband brengen met handel? Verder naar het oosten hebben we het voorbeeld van de Sogdische kooplieden. Hun rol in de handel over land via Iran en Centraal-Azië is uitstekend belicht door Etienne de la Vaissière, maar is er een tegenhanger te vinden in het Westen?
3. Legitimiteit en legitimatie van politieke autoriteit in de zesde tot tiende eeuw
De derde en laatste rondetafelbijeenkomst van dit project, die van 10 tot 12 september 2012 in Parijs is gehouden, ging over 'Legitimiteit en legitimatie van politieke autoriteit in de 6e tot 10e eeuw'.
De kenmerken van politieke legitimatie en legitimiteit in verschillende politieke stelsels vormen een belangrijk onderzoeksthema. Wat waren de instrumenten van politieke legitimatie en wat was de terminologie van politieke legitimiteit? Hoe werd er gedacht over politieke autoriteit en hoe werd deze gepresenteerd, en welke middelen werden gebruikt om zich eraan te onderwerpen of deze te dienen? Om deze vragen te kunnen beantwoorden, moeten we onze onderzoekscategorieën ter discussie stellen of misschien wel vernieuwen. Ook vergt dit een betere beoordeling van de rol die sociale wetenschappen kunnen spelen in dit onderzoek.
In het algemeen wordt aangenomen dat religie in antieke samenlevingen een belangrijke rol speelde bij het verkrijgen van politieke legitimatie. Deze opvatting wordt steeds vaker herzien, maar roept enkele vragen op: is monotheïsme vanuit dat gezichtspunt nog steeds op enigerlei wijze specifiek? Hoe zit het met de betrekkingen tussen mannen uit de religieuze en politieke sfeer, en de structurering van deze twee gebieden?
Als de constructie van politieke legitimiteit vooral onderzocht is om inzicht te verkrijgen in de opkomst van een schijnbaar nieuwe politieke autoriteit zoals het islamitisch kalifaat, is onderzoek naar de periode voor de komst van de islam ook zinvol. Kunnen we de definitie van laat-antieke politieke autoriteiten ter discussie stellen in het licht van de gebeurtenissen in de 7e eeuw? Ontstonden er uit hun ontwikkeling nieuwe autoriteiten? Is de geboorte van de islam de oorzaak en het gevolg van grote veranderingen vanuit dat gezichtspunt? Overheersen de continuïteiten of worden bestaande elementen anders geïnterpreteerd? Hoe zit het met discontinuïteiten? Hoe evolueert het continue proces van legitimatie na deze beginperiode, en hoe ontwikkelt het islamitische rijk zich in dit opzicht?
Voor onderzoek naar deze thema's is een groot aantal bronnen beschikbaar (teksten, munten en penningen, zegels, paleizen, afbeeldingen of symbolen van autoriteit, etc.) die elk een specifieke methodologische aanpak vergen. Het onderzoek kan ook gericht zijn op verschillende bestuurlijke niveaus; van het centraal gezag tot provinciale of zelfs lokale autoriteiten. Het laatste punt roept de vraag op wat de dynamiek is tussen centraal politiek gezag en regio's die als afgelegen of marginaal worden beschouwd.