Onderzoeksproject
Het EUROLITHIC-project
Tegenwoordig spreken de meeste Europeanen een taal die behoort tot de Indo-Europese taalfamilie. Maar welke talen of taalfamilies werden er in Europa gesproken vóór de komst van de Indo-Europeanen? Het EUROLITHIC-project zoekt antwoorden op deze vraag.
- Looptijd
- 2017 - 2022
- Contact
- Guus Kroonen
- Financiering
- ERC Starting Grant
- Partners
Sinds de vroege geschiedenis wordt in Europa een lappendeken van Indo-Europese dialecten gesproken: Germaans, Keltisch, Italisch, Balto-Slavisch en Grieks. Door de eeuwen heen ontwikkelden zich hieruit de moderne Europese talen, waaronder Russisch, Italiaans, Litouws en Zweeds, maar ook de internationale lingua franca’s Frans, Spaans en Engels.
De komst van het Indo-Europees was één van de belangrijkste taalkundige omwentelingen in de voorgeschiedenis van het continent, die uiteindelijk leidde tot het uitsterven van alle eerder gesproken talen – met uitzondering van het Baskisch.
De Europese genenpool is gevormd door drie prehistorische groepen: 1) jagers-verzamelaars die Europa na de laatste ijstijd hebben herbevolkt, 2) de neolithische boeren die het continent vanuit de Levant en Turkije hebben gekoloniseerd, en 3) mobiele veehoeders die zich vanaf de kopertijd vanuit het West-Euraziatische steppegebied in Europa hebben gevestigd.
Sporen van de interacties van deze groepen zijn nog altijd te vinden in de woordenschatten van de Indo-Europese talen, waaronder de talen die nu nog gesproken worden. Door de sporen van prehistorisch taalcontact te verzamelen en te analyseren kunnen we iets leren over de talen die in Europa gesproken werden voor de komst van de Indo-Europeanen.