Proefschrift
The role of research in university teaching: a comparison of Chinese and Dutch teachers
Dit proefschrift richt zich op de opvattingen en percepties van Chinese en Nederlandse docenten over de rol van onderzoek in het hoger onderwijs.
- Auteur
- Yanjuan Hu
- Datum
- 26 juni 2014
- Links
- Fulltext in Leiden University Repository
De overeenkomsten en verschillen worden beschreven en verklaard vanuit culturele, institutionele en individuele achtergrondkenmerken van de docenten. Verschillende aspecten van hun opvattingen en percepties werden verkend via een vragenlijststudie en een interviewstudie. Ten behoeve van dit onderzoek werden de opvattingen van docenten over de rol van onderzoek in het hoger onderwijs gedefinieerd als wat docenten vinden over de ideale rol van onderzoek in het onderwijs. De perceptie van docenten over de rol van onderzoek in hoger onderwijs werd gedefinieerd als de manier waarop docenten de integratie van onderzoek ervaren in hun huidige onderwijspraktijk; de ervaren rol van onderzoek in het onderwijs.
Introductie
Internationaal wordt meer en meer nadruk gelegd op het stimuleren van studenten tot participatie in onderzoeksactiviteiten in het hoger onderwijs. Deze trend is ook herkenbaar in de opkomst van verschillende onderwijsinitiatieven waarin studenten in meerdere of mindere mate betrokken worden in onderzoek. Verondersteld kan worden dat het besef dat onderzoeksintegratie en de betrokkenheid van studenten in onderzoek positieve effecten heeft op het leren van studenten, weldra ook in Aziatische landen, waaronder China, zal postvatten. Dit betekent dat docenten uit zowel Oost als West te maken krijgen met gelijksoortige uitdagingen als het gaat om inbedding van onderzoek in hun onderwijs en dat docenten zullen moeten nadenken over de rol van onderzoek in hun eigen onderwijsactiviteiten. Uit de literatuur blijkt dat de pogingen van universitaire docenten aanzienlijk belemmerd worden door een aantal factoren, waaronder de organisatie van onderzoek en onderwijs, de bestaande overtuigingen en praktijken van docenten zelf ten aanzien van het onderzoek en onderwijs, diversiteit van de studentenpopulatie, uiteenlopende onderwijstradities en sociaal-culturele normen. Dit laatste geldt met name in Aziatische en andere niet-Westerse landen. Meer inzicht in de belemmeringen en manieren waarop docenten hiermee om kunnen gaan is nodig om in internationaal perspectief een sterkere band tussen onderzoek en onderwijs te versterken in het hoger onderwijs.
Op basis van de bestaande literatuur over de verwevenheid van onderzoek en onderwijs wordt de rol van onderzoek in het onderwijs gedefinieerd als de doelen en de aanpakken voor de integratie van onderzoek in het onderwijs. Deze onderzoeksintegratie in onderwijs kan variëren van partiële integratie (weinig studentbetrokkenheid bij onderdelen van het onderzoeksproces) tot volledige integratie (uitgebreide studentbetrokkenheid in complete onderzoeksprojecten). De onderzoeksliteratuur over de relatie tussen onderzoek en onderwijs werd op de volgende aspecten bestudeerd: de Oosterse en Westerse onderwijstradities, de toenemende Westerse invloed op Aziatische hoger onderwijs, de relevantie van de opvattingen van docenten en de relevantie van de institutionele context voor het begrijpen van het succesvolle of minder geslaagde integratie van onderzoek in het hoger onderwijs.
Het onderzoek voor dit proefschrift bestond uit verschillende studies. De vragenlijststudie werd onder andere opgezet om een algemeen overzicht te krijgen van de opvattingen en percepties van docenten over de rol van onderzoek in het onderwijs. Tevens werden de factoren die bijdragen aan die opvattingen en percepties onderzocht, waaronder culturele factoren, institutionele factoren en individuele factoren. De interviewstudie werd opgezet om inzicht te krijgen in de rol van onderzoek in de actuele onderwijspraktijk van Chinese en Nederlandse docenten. Als voorbeeld van volledige integratie van onderzoek in onderwijs werd de begeleiding van masterscripties gekozen. Voor deze onderwijsvorm werd onder andere gekozen, omdat de begeleiding van masterscripties een authentieke onderwijspraktijk is waarin sprake is van een duidelijke combinatie van onderzoeksactiviteiten en onderwijsactiviteiten ter bevordering van het leren van studenten.
Algemene conclusies en discussie
In het algemeen bleken de Chinese en de Nederlandse docenten meer overeen te stemmen dan te verschillen. Beide groepen waardeerden de rol die onderzoek zouden moeten spelen in het hoger onderwijs en bij beide groepen bestond een kloof tussen de ideale en ervaren rol van onderzoek in het onderwijs. Verder waren beide groepen meer geneigd tot een onderwijsopvatting gericht op de conceptuele verandering van studenten in plaats van onderwijs dat louter gericht is op kennisoverdracht door de docent. Belemmerende factoren, zowel in de institutionele achtergrond (zoals onderzoeksintensieve- versus onderwijsintensieve instellingen) als in de individuele achtergronden (zoals opleidingsniveau en onderzoekervaring) bleken als verklaring voor de gepercipieerde kloof tussen ideaal en de actuele onderwijspraktijk te kunnen dienen.
De Chinese en Nederlandse docenten kwamen ook sterk overeen in hun visie op de belangrijkste leerdoelen bij de scriptiebegeleiding (zoals ontwikkeling van onderzoekscompetenties en ontwikkeling van een kritische houding). De twee groepen docenten combineerden beiden zichtbare ondersteuning met verborgen ondersteuning. Kenmerkend voor de zichtbare ondersteuning van zowel de Chinese als de Nederlandse scriptiebegeleiders was de combinatie van docentgerichte ondersteuning en studentengerichte ondersteuning.
Ondanks deze overeenkomsten werden ook opmerkelijke verschillen gevonden tussen de Chinese en Nederlandse docenten. Over het algemeen waren de Nederlandse docenten positiever over de daadwerkelijke onderzoeksintegratie in hun eigen onderwijs dan de Chinese docenten. De Nederlandse docenten waren ook sterker geneigd tot een onderwijsopvatting gericht op conceptuele verandering van studenten dan de Chinese docenten. Een dergelijke oriëntatie bleek sterk positief geassocieerd met de perceptie van de docenten over de werkelijke rol van onderzoek in hun eigen onderwijs. Er waren ook duidelijke verschillen tussen de Chinese en de Nederlandse docenten met betrekking tot de uiteindelijke leerdoelen bestemd voor hun studenten. Chinese docenten waren meer gericht op de voorbereiding op toekomstige loopbanen, terwijl Nederlandse docenten meer gericht waren op het welzijn van studenten en op de kennisbijdrage aan het de discipline. De Chinese en de Nederlandse scriptiebegeleiders verschilden het meest in specifieke vormen van ondersteuning. Zo gebruikten Chinese docenten vaker evaluatie- en controlemethoden, terwijl Nederlandse docenten aangaven meer emotionele ondersteuning te bieden en gebruik te maken van het stellen van vragen aan de studenten.
De overeenkomsten tussen de Chinese en Nederlandse docenten kunnen begrepen worden in het licht van de groeiende invloed van het Westerse hoger onderwijs op het Aziatische hoger onderwijs. Veel belemmerende factoren zijn ook te verklaren vanuit de ervaren kloof tussen het ideaal en de actuele onderwijspraktijk bij de onderzoeksintegratie door de Chinese en de Nederlandse docenten. De belemmerende factoren werden opgedeeld in culturele, institutionele en individuele achtergrondkenmerken van de docenten. Hoewel beide groepen een vergelijkbare kloof ervaren, verschilden de Chinese en de Nederlandse docenten in de ervaren beperkingen. Een gebrek aan ondersteunend onderzoeksklimaat was de belangrijkste belemmerende factor voor hogeschooldocenten in Nederland, terwijl de Chinese docenten geconfronteerd werden met een gepercipieerde mismatch tussen wat onderzoeksintegratie in het onderwijs kan bereiken en de doelstellingen van het verbeteren van talenkennis in het huidige Chinese taalonderwijs.
Aanbevelingen
Ten eerste zou toekomstig onderzoek naar de relatie tussen onderzoek en onderwijs gebruik moeten maken van instrumenten die zowel de huidige onderwijspraktijk alsook de opvattingen van docenten in kaart kunnen brengen. Ten tweede zouden managers, beleidsmakers en docenten bewust moeten worden gemaakt van de kloof die bestaat tussen wat docenten denken over de ideale onderzoeksintegratie in het onderwijs en de feitelijke onderwijspraktijk. Hoger onderwijsinstellingen zullen de culturele, institutionele en individuele achtergrondfactoren moeten identificeren die de onderzoeksintegratie in onderwijs belemmeren om onderzoeksintegratie in het onderwijs te bevorderen. De verschillende belanghebbenden in onderzoeksintegratie in het hoger onderwijs moeten worden aangemoedigd om in een dialoog met elkaar belemmerende factoren aan te pakken. Ten slotte is het raadzaam dat de overeenkomsten en verschillen tussen de Chinese en de Nederlandse scriptiebegeleiders gebruikt worden om begeleiders van studenten te helpen met het verbeteren van onderwijs aan internationale studenten van verschillende culturele achtergronden, in het bijzonder voor Westerse begeleiders van Chinese studenten. Begeleiders hoeven niet per definitie hun actuele begeleiding aan te passen aan de specifieke culturele achtergronden van hun studenten, maar kennis van de gepresenteerde overeenkomsten en verschillen kan helpen de sterke punten en moeilijkheden van hun studenten te identificeren en impliciete verwachtingen te verduidelijken, om zo het maximale leerresultaat voor hun studenten te behalen.