Boek
De overlegeconomie internationaal vergeleken
De overlegeconomie is nog springlevend, concludeert Jeroen Touwen in een lijvige studie van 385 pp. naar de geschiedenis van zestig jaar overleg en onderhandelen in de Nederlandse economie. Dankzij formele regelgeving, bereidheid tot aanpassen, het afbakenen van marktwerking binnen nauwgedefinieerde kaders, en het zoeken naar gedeelde belangen bij beleidsverandering, blijkt het overlegmodel de tand des tijds goed te kunnen doorstaan.
- Auteur
- Jeroen Touwen
- Datum
- 01 juli 2014
- Links
- website Brill Publishers
Touwen analyseerde niet alleen de arbeidsverhoudingen, maar bestudeerde ook de samenwerking tussen bedrijven onderling, het economisch effect van de verzorgingsstaat (bijvoorbeeld hoe de sociale partners samenwerken in uitvoeringsorganen voor de sociale zekerheid, of het zoeken naar draagvlak voor ontspoorde sociale uitgaven), en de wijze waarop het economisch beleid van de overheid tot stand komt.
Poldermodel
Het poldermodel wordt nog altijd te pas en te onpas genoemd als een kenmerk van de Nederlandse samenleving. Het is volgens sommigen al eeuwen aanwezig in onze cultuur, terwijl anderen vaststellen dat het inmiddels ten grave gedragen is onder invloed van decennia-lang liberaal beleid. Dit boek stelt dat het poldermodel, hoewel het weinig met polders te maken heeft, zich voortdurend aanpast aan de veranderende eisen van de tijd. Ten opzichte van andere kapitalistische landen zit Nederland ondanks een reeks concrete voorbeelden van neo-liberaal beleid nog altijd duidelijk aan de gecoördineerde kant.
Technologische ontwikkeling
Om dit te kunnen onderbouwen kiest dit boek een expliciet vergelijkend perspectief. Het gebruikt een theorie uit de politieke wetenschappen die verschillende verschijningsvormen van het kapitalisme met elkaar vergelijkt (de Varieties of Capitalism-theorie). De historische analyse plaatst het Nederlandse overlegmodel in een context van steeds voortschrijdende technologische ontwikkeling, die weliswaar welvaart oplevert, maar het ook onmogelijk maakt terug te gaan naar de ‘veilige’ jaren vijftig. Enerzijds kan liberaal beleid een politieke keuze zijn, maar anderzijds zijn veranderingen in economische structuur en effecten van technologie een fundamenteel onderdeel van de veranderingen in onze samenleving (dit verklaart ook waarom ‘linkse’ partijen als PvdA en GroenLinks niet tegen marktwerking zijn).
Meerpartijenstelsel
Het boek analyseert de liberalisering van de jaren tachtig en de wijze waarop de ‘overlegeconomie’ heeft geprobeerd antwoorden te vinden die verschillende partijen tevreden stellen en het sociale karakter van de economie in enige mate beschermen. De oorzaken de overlegcultuur liggen in het meerpartijenstelsel, in de rol van de confessionele middenpartijen, en in de verzuiling. De bestendiging van het overleg in formele wetgeving (zoals het loonoverleg in de SER en de Stichting van de Arbeid) is heel belangrijk voor het continueren van de zogenaamde ‘ non-market coordination’, want het is geen aangeboren karaktertrek van de Nederlanders, maar een stelsel van instituties dat gegroeid is, en wortels heeft, in de geschiedenis.
Marktwerking
De Nederlandse overheid treedt voortdurend in overleg met de sociale partners (werkgeversorganisaties en vakbonden) om draagvlak te creëren voor het economisch beleid. Zo worden ook bij liberalisering de belangen van verschillende partijen in de gaten gehouden. Een voorbeeld? Het openbaar busvervoer wordt tegenwoordig om de zoveel jaar aanbesteed. Maar als Arriva het wint van Connexxion, moet ze minstens 75% van de Connexxion-chauffeurs overnemen, zodat die niet hun baan verliezen. Een ander voorbeeld is het veel bediscussieerde Nederlandse zorgstelsel. Ook hier is marktwerking op allerlei manieren ingekaderd en afgebakend – waardoor men de voordelen van concurrentie tussen zorgverzekeraars nastreeft zonder dat dit sociale onrechtvaardigheid tot gevolg heeft. Is dat helemaal gelukt? Die vraag is moeilijk te beantwoorden, maar belangrijker is dat in ons bestel de boel niet in één klap wordt overgeleverd aan de vrije markt en dat men probeert kool en geit te sparen.
Sterke en zwakke kanten van het overlegmodel
Wiebe Draijer, voorzitter van de SER, stelde onlangs nog, op zaterdag 21 juni 2014 op Radio 1, dat overleg wel lang duurt, maar dat het toch “een prachtig instrument” is, dat “op een heleboel niveaus tegelijk functioneert”. Draaijer noemde als successen de toename van de arbeidsparticipatie sinds het Akkoord van Wassenaar in 1982 en de recente verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar. Hij legde tevens de vinger op de zere plek door toe te geven dat bij energietransitie en de moeizame financiering van het MKB het overleg (nog) niet tot de gewenste noodzakelijke resultaten heeft geleid. Juist aan deze onderwerpen besteedt Coordination in Transition uitvoerig aandacht. Het brengt de sterke en zwakke kanten van het overlegmodel, alsmede de kwetsbaarheden en kansen in de nabije toekomst, in kaart.
L.J. Touwen, Coordinaton in Transition. The Netherlands and the world economy, 1950–2010 (Leiden: Brill, 2014)