Hoezo grammatica saai?
In de middeleeuwen vormde het onderwijs in de Latijnse grammatica en retorica de basis voor een goede opleiding. Generaties jongens werden onderwezen volgens een uit de oudheid stammende, maar steeds veranderende traditie. Ineke Sluiter bracht het corpus van hun leerteksten samen in een lijvig boekwerk.
Technisch
Sluiter, hoogleraar Griekse taal en letterkunde, deed dat samen met Rita Copeland, een mediëvist van de University of Pennsylvania, waarmee de classici uit Leiden al vele jaren samenwerken. De teksten die ze in Medieval Grammar & Rhetoric bijeengebracht, vertaald en uitgelegd hebben, krijgen mediëvisten vaak niet onder ogen. ‘Ze handelen over ‘technische’ onderwerpen en ze zijn meestal niet goed uitgegeven’, zegt Sluiter. ‘Je moet ze weten te vinden.’ De teksten zijn ‘technisch’ in de betekenis van het Griekse téchnē, dat behalve ‘kunst’ of ‘kunde’ ook ‘handboek’ betekent. Het Latijnse woord ervoor is ars.
Bedrieglijk
Toch is kennis van deze teksten voor mediëvisten belangrijk, want wat ze wel lezen is afkomstig van schrijvers die hun kennis via deze teksten hebben opgedaan. En zij – de grammatici en de retoren – zijn degenen die in de middeleeuwen bepaalden wie er recht van spreken hadden, wie een ontwikkeld mens was en wie tot de maatschappelijke top behoorde. Oppervlakkig gezien lijkt er gedurende de middeleeuwen niet veel aan de traditie veranderd te zijn. ‘Maar dat is bedrieglijk’, vertelt Sluiter. ‘De context is totaal veranderd. In de oudheid spraken de mensen Latijn, in de middeleeuwen moesten ze die taal leren, opdat ze op een hoog niveau deel konden nemen aan het maatschappelijk leven.’
Saai
Door hun onderzoek kregen Sluiter en Copeland zicht op de pedagogische praktijken uit de middeleeuwen. Sluiter: ‘De vakken die ze onderwezen hadden een grote symbolische lading, maar ze stonden ook bekend als saaie, droge en vervelende stof. Daar waren ze zich terdege van bewust en daar wilden ze ook wat aan doen. Een voorbeeld van een schrijver die goed heeft nagedacht over de didactische vormgeving is Alcuin, de onderwijsminister van Karel de Grote, die een grammatica en retorica in dialoogvorm presenteert. De dialoogvorm bestond al in de oudheid en werkt als een catechismus: je kunt er iemand mee overhoren.’
Afbeelding - Alcuin van York, Leven van de Heilige Fursa van Peronne , Noordoost Frankrijk, derde kwart van de negende eeuw, handschrift uit de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Het zeer goed leesbare lettertype, de Karolingische minuskel, waarmee dit handschrift geschreven is, is mede ontwikkeld door Alcuin zelf. De letter raakte kort na de voltooiing van dit handschrift in vergetelheid en werd aan het begin van de Renaissance herontdekt en omgevormd tot de humanistische minuskel die de basis vormt van onze drukletters.
Humor
Anders dan zijn voorgangers laat Alcuin in zijn Ars Grammatica als sprekers niet de meester en een leerling optreden, maar twee leerlingen. Sluiter: ‘Die zijn zo enthousiast om te leren; de jongere, Franco, stelt voordurend vragen, en de oudere leerling, Saxo, komt met de informatie. Alcuin brengt er ook humor in. Franco verwijt de ander dat hij hem de kennis misgunt, als Saxo voorstelt om even te pauzeren. En ze laten zien dat ze de kennis kunnen gebruiken. Als het onderwerp tussenwerpsel ter sprake komt, laat Alcuin Saxo uitroepen: “Whaaw! Hoezo vraag je me naar het tussenwerpsel?“. Franco ziet ook nog kans om opeens een stukje Vergilius toepasselijk te citeren. De namen van de jongens zelf zijn ook leuk het zijn de namen van de twee groepen in het rijk van Karel. Alcuin is een Saks en Karel een Frank.’
Politiek
In zijn Ars Rhetorica hanteert Alcuin dezelfde dialoogvorm. ‘De retorica gaat over fraai en effectief taalgebruik’, zegt Sluiter. ‘Daar ligt een link met de politiek. Alcuins gesprekspartner is hier Karel zelf. Dat is ook precair, want die kan hij moeilijk als student afschilderen. Hij doet daarom veel moeite het als een coproductie te presenteren. Karel doorziet het probleem, hij stelt de juiste vragen op het juiste moment.’
Imponeren
Al die eeuwen blijft de grammatica onveranderd en daarmee eigenlijk ook de stof die de leerlingen tot zich moeten nemen. Toch proberen alle schoolmeesters steeds een eigen grammatica te schrijven. Sluiter: ‘Ze presenteren zichzelf als de bewaker van een intellectueel domein. Er zijn grammatica’s in dichtvorm, een enorme klus. Dat is niet altijd omdat het dan makkelijker te onthouden zou zijn. Soms druipt het ervan af dat daar geen sprake van kan zijn. Het is gewoon een poging om te imponeren: “Kijk hoe goed ik deze materie literair kan vormgeven”.’
Lapzwans
Een ander voorbeeld vormt Tiberius Donatus, een redenaar die een commentaar met inleiding schrijft op Vergilius
Aeneis. ‘Traditioneel hoort de poëzie tot het terrein van de grammaticus’, vertelt Sluiter. ‘Maar volgens Donatus hebben de grammatici er niets van begrepen. De
Aeneis is één lofprijzing van Augustus, via de held Aeneas. Daarmee is het een retorisch werk, want loftuitingen zijn retorisch. En dus moet er een redenaar aan te pas komen om het werk uit te leggen. Vergilius heeft het er maar moeilijk mee, want Aeneas is zo’n lapzwans van een held. Bijna niets lukt hem en de goden zijn boos op hem. Als lezer heb je uitleg nodig om te kunnen zien dat het Vergilius toch gelukt is er een lofzang van te maken. En die uitleg komt natuurlijk van Donatus zelf.’
Afbeelding - Op het omslag zijn twee miniaturen uit ca. 1200 afbeeld, afkomstig uit de abdij van Aldersbach, Bayerische Staatsbibliothek München. Links is een allegorische voorstelling van Vrouwe Grammatica, geflankeerd door Priscianus, een Latijns grammaticus van rond 500. Rechts staat Vrouwe R(h)etorica met naast haar Tullius (Cicero), de beroemde Romeinse redenaar.
Volgens Sluiter is de wijze waarop de figuren zijn afgebeeld, een afspiegeling van hun reputatie: ‘Grammatica heeft een zweep in de hand en ze is zo mager dat je haar ribben kunt tellen, terwijl Tullius een sexy jongeman is, zoals hij daar staat met zijn benen over elkaar.’
Heidens
Een probleem voor de middeleeuwers vormde de rechtvaardiging van het gebruik van de heidense kennis. Sluiter: ‘Ze besteden er veel aandacht aan om aan te tonen dat het ook binnen een Christelijke structuur een valide instrument is. Van alles wat een technische verworvenheid is uit de heidense wereld mag je gebruik maken. Dat heeft Augustinus al heel mooi verdedigd.’ De kerkvader die op al dit soort vragen wel een sluitend antwoord had, komt zelf niet met een tekst voor in het boek van Sluiter en Copeland. ‘Hij zou er uiteraard goed tussen passen, maar zijn teksten zijn al goed genoeg bekend. Het ging ons er juist om de minder bekende teksten te ontsluiten.’
Medieval Grammar and Rhetoric, Language Arts and Literary Theory, AD 300 -1475, Edited by Rita Copeland and Ineke Sluiter
Oxford University Press, ISBN: 978-0-19-818341-9, 992 pages, £95.00
(19 januari 2010/SH)