Italiaanse dialecten gedragen zich exotisch
De dialecten van Italië sterven uit. Maar ze zijn van onschatbare waarde voor het onderzoek naar Romaanse talen, zegt prof.dr. Roberta D’Alessandro vandaag in haar oratie. Ze kennen namelijk grammaticale verschijnselen die meer lijken op Baskisch, Georgisch, Hindi en inheemse Australische talen dan op Italiaans en Frans.
Politiek versnipperd
D’Alessandro spreekt met opzet over dialecten van Italië, en niet over dialecten van het Italiaans. De Italiaanse dialecten zijn namelijk geen varianten van het Standaard Italiaans, maar zustertalen daarvan, die zich onafhankelijk uit het Latijn hebben ontwikkeld. Omdat Italië heel lang een politiek versnipperd gebied is geweest, hebben ze dat tot ver in de twintigste eeuw ongestoord kunnen doen.
Bedreigde talen
Grootmoeder
De familie van professor Roberta D’Alessandro stamt uit Abruzzo. Haar grootmoeder spreekt het Oost-Abruzzische dialect, dat behoort tot de zogenoemde meridionale of centraal-zuidelijke dialecten. Die vertonen grammaticale eigenaardigheden die regelrecht ingaan tegen een aantal ijzeren basisregels van Romaanse talen.
Hulpwerkwoord
Een voorbeeld is het gebruik van de hulpwerkwoorden. ‘Ik ben gekomen’ maar ‘ik heb gewerkt’, zeg je in het Nederlands. In het Frans en het Italiaans bestaat die keuzemogelijkheid tussen twee hulpwerkwoorden ook. Die keuze is niet vrij, maar hangt af van de betekenis van het hoofdwerkwoord. Werkwoorden die beweging aanduiden, zoals komen, gaan, of arriveren, krijgen bijvoorbeeld het hulpwerkwoord zijn. Transitieve werkwoorden – werkwoorden die een lijdend voorwerp kunnen hebben – worden altijd vervoegd met hebben: ik heb geslagen.
Ik ben een taart gebakken
Ook het Oost-Abruzzisch en verwante dialecten kennen deze keuze tussen zijn en hebben. Die keuze hangt echter niet af van de klasse van het hoofdwerkwoord, maar van de persoon van het onderwerp. ‘Ik ben een taart gebakken’, maar ‘hij heeft een taart gebakken’, zeg je in het Abruzzisch. En: ‘jullie zijn gevallen’, maar: ‘zij hebben gevallen’. Bij de eerste en tweede persoon (ik, wij, jij en jullie) is zijn het hulpwerkwoord, en bij de derde persoon is het hebben.
Gespleten
Dat klinkt vreemd. Niet alleen in Nederlandse, maar ook in Romaanse oren. Onderzoekers van Romaanse talen kunnen deze gespletenheid afdoen als een bizarre uitzondering, en overgaan tot de orde van de dag, zegt D’Alessandro in haar oratie. Maar dat zou zonde zijn. Het gespleten patroon zie je namelijk ook in een type talen – de zogenoemde gespleten ergatieftalen – die op geen enkele manier familie van elkaar zijn, en soms ver van Europa worden gesproken.
Dyirbal
Neem het Australische Dyirbal. Ook in die laatste taal krijgen ik, jij, wij en jullie een andere behandeling dan hij, zij en zij (meervoud). Niet bij de keuze van een hulpwerkwoord, maar van een naamval. Ook het Baskisch, Georgisch, Hindi/Urdu, sommige Oeral-talen, en bepaalde inheemse talen van Brits-Columbia, maken, ieder op een verschillende manier, onderscheid tussen de eerste en tweede persoon aan de ene kant, en de derde persoon aan de andere kant.
On-Romaans
Het gegoochel met hulpwerkwoorden en personen is niet de enige overtreding van belangrijke Romaanse taalregels. Ook de voltooide deelwoorden gedragen zich vreemd, en krijgen in Romaanse ogen onverklaarbare uitgangen. Hoe het komt dat sommige Italiaanse dialecten zo on-Romaans aandoen, en in bepaalde opzichten – maar in belangrijke opzichten ook niet – lijken op deze variëteit aan onverwante talen, wil D’Alessandro de komende jaren nader gaan onderzoeken.
Nieuwe ontwikkeling
‘Er is in ieder geval geen sprake van restverschijnselen van oudere talen, of invloed van buurtalen’, zegt ze bij navraag. ‘Dat is nu juist het intrigerende. Het zijn ontwikkelingen van de laatste eeuwen. In oudere vormen van Abruzzisch zat het niet.’
Verder kijken dan genetische verwantschap
Reden temeer om de dialecten van Italië goed te bestuderen voordat ze uitgestorven zijn, zo concludeert D’Alessandro. En ook voor onderzoekers van Romaanse talen om verder te kijken dan de genetische verwantschap van Romaanse talen, en vooral veel te praten met andere taalkundigen, hoe exotisch hun vakgebied ook is. Zij, en niet te vergeten theoretische en vergelijkende taalkundigen, kunnen op hun beurt weer hun voordeel doen met de kennis over de Italiaanse dialecten.
______________________
De oratie van prof.dr. Roberta D’Alessandro, getiteld
Comparative Italian, werd gehouden op 9 september 2008, 16.00 uur, aan de Universiteit Leiden.