Straf of toevluchtsoord? ‘Vrouwen stuurden soms aan op veroordeling’
Ruim duizend vrouwen belandden tussen 1886 en 1934 in een Rijkswerkinrichting. Deze was bestemd voor landlopers, bedelaars en dronkaards: mensen die te lui zouden zijn om te werken. Wie waren deze vrouwen die werden ‘opgezonden’? Promovenda Marian Weevers zocht het uit.
De Rijkswerkinrichtingen kwamen voort uit de bedelaarsoorden waarover Suzanna Jansen onder andere schrijft in haar bestseller Het Pauperparadijs. Mensen konden via een politiemaatregel naar deze oorden worden gezonden, maar ze konden zich ook vrijwillig aanmelden. Dat veranderde rond 1886. ‘Het Rijk zag destijds voor zichzelf geen taak in de armenzorg’, vertelt Weevers. ‘De overheid was in deze visie vooral verantwoordelijk voor openbare orde en veiligheid en die zou bedreigd worden door landlopers en bedelaars’.
Weevers ontdekte echter dat er relatief veel oude en zieke vrouwen in de rijkswerkinrichting verbleven. ‘Sommige vrouwen waren halfblind of -doof, ze misten een ledemaat of liepen mank’, somt ze op. ‘De meesten waren boven de vijftig, maar er waren ook hoogzwangeren bij. Je kunt je voorstellen dat zij niet zozeer lui waren of de openbare orde bedreigden, maar dat het voor hen heel lastig was om aan werk te komen. Dit riep de vraag op waarom juist zij in een rijkswerkinrichting terechtkwamen, waarvoor de voorwaarde gold dat je tot werken in staat was. Een rechter moest dat met argumenten onderbouwen. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat politie en justitie juist deze oude, zieke of (hoog-)zwangere vrouwen zouden vervolgen. Hadden zij misschien zelf een aandeel in hun opzending gehad?’
Laatste vangnet
‘Destijds waren er al geruchten dat veel mensen er zelf op zouden aansturen dat ze naar een Rijkswerkinstelling werden gebracht, maar dat is, een enkele studie daargelaten, nauwelijks systematisch onderzocht’, vertelt Weevers. ‘Daarbij betroffen die studies vrijwel altijd alleen mannen. Toen ik dat voor de vrouwen naging, viel me op dat er een paar rechtbanken zijn die opvallend vaak vrouwen veroordelen tot een Rijkswerkinrichting. Vaak kwamen die vrouwen niet uit de omgeving van de rechtbank. Dat suggereert dat ze daar bewust heen trokken om in een Rijkswerkinrichting terecht te komen.’ Ook andere bronnen ondersteunen de hypothese dat meerdere vrouwen erop uitwaren om in een rijkswerkinrichting terecht te komen. Weevers: ‘Sommige vrouwen vroegen zelfs expliciet om opzending aan de politie of de rechter.’
‘Zo goed kon ze het nergens krijgen’
De straf van opzending naar een rijkswerkinrichting was lang: minimaal drie maanden tot maximaal drie jaar. Deze periode zou nodig zijn om een gedragsverbetering te bewerkstelligen bij deze vrouwen.
Aan de vooravond van hun vertrek uit de RWI troffen de vrouwen het Leidse Damescomité van het Nederlands Genootschap tot Zedelijke Verbetering van de gevangenen op hun pad. Dit comité wilde hen helpen om een plek in de maatschappij te vinden. ‘Het probeerde bijvoorbeeld te bemiddelen als er ruzie was geweest met een echtgenoot, zorgde ervoor dat iemand terecht kon bij familie of ergens als schoonmaakster aan de slag kon’, vertelt Weevers. ‘De aantekeningen in het register dat het comité daarover bijhield, vormen een heel interessante bron.’
Alle goede intenties ten spijt, hadden de pogingen van het Damescomité meestal geen duurzaam effect, vertelt Weevers. ‘Ik kwam daarover de volgende uitspraak van één van de RWI-vrouwen tegen dat al werkte ze nog zo hard, ze het nergens zo goed kon krijgen als in de RWI. Dit geeft wellicht vooral aan hoe zwaar het leven voor deze vrouwen er buiten de RWI uitzag. Voor meerderen onder hen zal het eerder als toevluchtsoord dan als straf hebben gefunctioneerd.’