‘Interdisciplinariteit kan misschien de universiteit veranderen’
fotografie: Jan Joost Aten
Dit jaar onderzoekt een drieluik van symposia hoe we interdisciplinair samenwerken de Universiteit Leiden kunnen bevorderen. Tijdens de tweede sessie in maart ontdekten deelnemers dat het onderkennen van je eigen ritme en plaatsbepaling essentieel is bij het aangaan van een interdisciplinair project.
Begeleid door de eerste warme lentemiddag van het jaar gingen ongeveer 50 deelnemers van binnen en buiten de universiteit in het Academiegebouw vol energie met elkaar aan de slag. Doel van de bijeenkomst was ook dit keer om samen manieren te vinden om interdisciplinaire samenwerkingen te verbeteren.
Verschillende ritmes
Paul Wouters, voormalig decaan van de Faculteit der Sociale Wetenschappen, opende de sessie. Hij ging in op interdisciplinair samenwerken en verschillende ritmes binnen de universiteit. ‘Binnen de Universiteit bestaan er verschillende ritmes. Zo verloopt fundamenteel onderzoek bijvoorbeeld erg langzaam. Lesgeven is daarentegen een kortdurend optreden met snelle deadlines, zoals wanneer er opdrachten worden ingeleverd. Toegepast onderzoek in opdracht van externe partijen heeft weer een ander ritme; bij dit type werk heb je diverse interacties met verschillende externe stakeholders.’
Sluit je aan bij het gesprek
De Universiteit Leiden werkt hard aan het vormen van een robuuste interdisciplinaire gemeenschap die van elkaar leert en waar je elkaar verder kunt helpen. Sluit je aan en doe mee met de derde sessie uit dit drieluik op donderdag 6 juni. In deze sessie gaan we specifiek in op samenwerking met publieke partijen.
Obstakels en drempels bij interdisciplinariteit
Interdisciplinair werk, zo analyseerde hij, heeft ook een sterk eigen ritme. ‘De propositie van interdisciplinair onderzoek is dat wanneer onderzoekers uit verschillende disciplines samenwerken, ze samen tot oplossingen voor complexe maatschappelijke problemen kunnen komen. Maar maatschappelijke vragen zijn geen wetenschappelijke vragen. Een maatschappelijk problem moet eerst worden omgezet in een raamwerk voor onderzoek.’ Wouters benadrukte bovendien dat de Leidse stimuleringsprogramma’s lieten zien dat je tegen allerlei obstakels aanloopt bij het aangaan van een interdisciplinair project. Deze drempels hebben te maken met afwijkende epistemische culturen, methoden en methodologieën van de onderzoekers die bij het project betrokken zijn. Daarnaast kunnen ritmes van diverse instituten onderling erg afwijken, bijvoorbeeld als het gaat om criteria en tijd die worden gekoppeld aan onderwijs. ‘Interdisciplinariteit is ook nog eens heel erg afhankelijk van je samenwerkingsvaardigheden’, voegde hij toe.
‘Wees eerlijk’
Wouters bood vervolgens ook tips. ‘Wees eerlijk over spanningen en mislukkingen die je ervaart in de dagelijkse praktijk. We doen te vaak alsof er niets aan de hand is, waardoor we onszelf uithollen. Bovendien is het heel belangrijk dat er tijd wordt gegeven aan mensen om interdisciplinair te werken en fouten te maken.’ Vragen uit de zaal gingen in op de rol van de leidinggevende laag bij het leren over interdisciplinair werk en het waarderen ervan. Wouters concludeerde: ‘De mensen die de beslissingen nemen zouden zelf moeten ervaren hoe het is om interdisciplinair te werken.’ En even later voegde hij daar nog aan toe: ‘Misschien kan interdisciplinariteit een manier zijn om de universiteit te veranderen, in plaats van de maatschappij.’
Posities innemen
In een deelsessie vertelde Corinne Lamain van het Centre for Unusual Collaborations (CuCo) over hun werk rondom het stimuleren van interdisciplinaire samenwerking. Vaardigheden die onderzoekers voor zo’n samenwerking echt moeten aanleren zijn disciplinaire aarding (disciplinary grounding, oftewel een basiskennis van alle disciplines die bij een bepaald project gemoeid zijn), verschillend perspectieven kunnen innemen (perspective taking) en het vinden van gemeenschappelijke doelen en waarden (common ground and integration. Daarna liet Lamain alle aanwezigen een oefening doen met betrekking tot disciplinary grounding. Daarbij moest iedereen op basis van stellingen of vragen (zoals: ‘is de realiteit objectief waarneembaar?’) posities innemen op de vloer en daarna luisteren naar elkaar waarom iemand een bepaalde plek innam. Welke positie je inneemt is heel belangrijk bij het beginnen van een samenwerking, toonde Lamain effectief aan. Want subtiele verschillen in opvattingen leverden soms al een meter afstand op tussen deelnemers.
Bedenk je eigen onderwijsprogramma
Johanna Colgrove (Technische Natuurkunde, Delft) en Hegias Bontebal (Erasmus MC) namen deelnemers mee in de ontwikkeling van een interdisciplinair onderwijsprogramma. Aan de hand van hun ervaringen in het opzetten van een minor “Collaborative Science for Biomedical Breakthroughs” daagden ze aanwezigen op interactieve wijze uit om in minder dan een uur een fictief onderwijsprogramma te bedenken aan de hand van verschillende disciplines. Colgrove en Bontebal gaven daarbij de opdracht om elkaar nieuwsgierig tegemoet te treden, en om bij thema’s waar weinig overlap lijkt te zoeken naar een gemeenschappelijke deler. Daarnaast vertelden ze over hun ervaringen tijdens het opzetten van de minor. Zo benoemden ze het belang van je eigen tegenspraak organiseren, om daarmee continu te kunnen leren en verbeteren. Ook het actief ruimte maken om te leren van elkaars (disciplinaire) perspectieven, ideeën over onderwijs en kennis van het onderwerp, is een belangrijke factor om interdisicplinair onderwijs van de grond te krijgen.
De derde en laatste symposium uit dit drieluik over interdisciplinair werken vindt plaats op donderdag 6 juni, 15u-17u. Meld je aan!