Alumna Anouk van Oss wil een duurzame mode-industrie
Mode loopt als een rode draad door het leven van alumna Anouk van Oss. Van jongs af aan was mode voor haar een manier om zich te uiten. Tot ze erachter kwam dat er vreselijk veel misstanden zijn in de kledingindustrie. Ze besloot haar studie te richten op duurzaamheid en hoopt ooit sustainability manager te worden bij een groot modehuis.
Anouk van Oss groeide op in Berghem, een klein dorp aan de rand van Oss in Noord-Brabant. Anouk voelde zich anders dan de anderen in het dorp. Niet alleen omdat ze geadopteerd was, en racistische opmerkingen naar haar hoofd geslingerd kreeg, maar ook omdat ze andere interesses had dan haar leeftijdsgenootjes. ‘Ik heb mode altijd heel leuk gevonden’, vertelt ze. ‘Als tiener ontdekte ik dat mode ook iets is waarmee je jezelf kan uitdrukken. Ik voelde me al anders, en nu kon ik dat ook met mijn kledingstijl laten zien.’
Geweldig vond ze die manier van uiten, tot ze de documentaire The True Cost zag. Kinderarbeid, uitbuiting en enorme schadelijke impact op het milieu zijn gevolgen van de mode-industrie, voornamelijk de fast-fashionindustrie die we nu kennen van bijvoorbeeld Zara, Shein en Primark. ‘Toen ik erachter kwam wat er allemaal mis is met de mode-industrie was ik echt geraakt’, vertelt Van Oss. ‘In die documentaire werd getoond dat niet alleen budgetketens maar ook grote modemerken net zo hard meedoen aan schadelijke praktijken. Mode is eigenlijk zo mooi, het is zonde dat het zo mis moet gaan in de kledingindustrie.’
Van Wageningen naar Leiden
Daar wilde ze iets mee, dus richtte Van Oss haar studie op duurzaamheid. Ze vertrok van Berghem naar Wageningen om er International Development Studies te gaan doen, maar miste daar de politieke kant van het verhaal. ‘Hoe kun je een ontwikkelingsproject goed uitvoeren als je de politiek van een land buiten beschouwing laat?’, vroeg ze zich af. ‘Dat vraagstuk miste ik heel erg, dus ging ik op zoek naar een andere universiteit om mijn master te doen.’
Dat vond ze bij de master International Relations in Leiden. ‘Het was verrijkend om dieper in geopolitieke relaties te duiken en te bestuderen hoe deze zich ontwikkelen’, licht ze toe. ‘Het was precies waar ik op had gehoopt. De studie bleek verschillende raakvlakken te hebben met de mode-industrie, aangezien veel merken werk uitbesteden aan landen met interessante geopolitieke situaties. Denk dan aan landen als Myanmar, China en India.
Werkervaring
Van Oss koos er bewust voor om twee jaar over haar master te doen, in plaats van een. ‘Zo kon ik ook stage lopen en werkervaring opdoen’, zegt ze. ‘Gelukkig vond ik een stage die helemaal in mijn straatje lag: bij het Secretariaat Convenant Duurzame Kleding en Textiel van de Sociaal Economische Raad.’
Nadat Van Oss haar master had behaald, ging ze haar vriend achterna en verhuisde naar Brussel. ‘Ik had geen idee wat ik daar zou gaan doen, maar ik dacht: ‘Ik zie wel.’ Ik ging regelmatig naar het Holland House, waar veel Nederlanders komen die voor de Europese Unie werken. Ze organiseren er jazzavonden of lezingen en het is sowieso een goede plek om te netwerken. Door daar actief te zijn, ben ik aan mijn eerste baan gekomen.’
Competitieve cultuur
Het heeft voor haar goed uitgepakt, maar Van Oss voelde soms wel spanning door de competitie cultuur die er heerst in Brussel. ‘Er zijn hier zoveel mensen die bij de EU willen werken’, vertelt ze. ‘Dat zijn vaak jonge mensen die zes talen spreken, twee masters hebben gedaan en zes stages, maar alsnog geen baan vinden. Iedereen heeft hier zoveel gestudeerd en zoveel competenties, dan spring je er al niet meer uit. Voor mij was het gelukkig anders, want ik wist al dat ik in de private sector wilde werken. Dat ik al stage had gelopen, en met een open houding hier rondliep, heeft het voor mij wat gemakkelijker gemaakt.’
Transparantie en duurzaamheid
Sinds enkele maanden werkt Van Oss bij The Rock Group, een organisatie die bedrijven helpt in hun transitie naar duurzaam en eerlijk ondernemen. Ze werkt als consultant, in een jong en divers team. ‘Het was fijn dat ik al een sterke focus had op duurzaamheid, dus ik wist welke richting ik op wilde’, vertelt ze. ‘Ik dacht niet direct aan consultancy, maar het is een goede manier om bij veel verschillende bedrijven inzichten op te kunnen doen. Soms werk ik voor cliënten die hun bedrijfspraktijken willen verduurzamen, soms help ik mee met educatie over maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzaamheid, soms help ik start-ups ontwikkelen. En af en toe ga ik naar evenementen over duurzaamheid, die in Brussel worden georganiseerd door bijvoorbeeld het Europees Parlement of een netwerkorganisatie.’
Een van de aspecten waar ze bedrijven mee op weg helpt is ‘due diligence’, letterlijk vertaald is dat ‘gepaste zorgvuldigheid’. Van Oss: ‘Het is een proces waarmee bedrijven meer inzetten op duurzaamheid en transparantie. Ten eerste moet er een duurzaamheidsbeleid komen. Bij een kledingmerk kan daar onder andere in staan dat ze geen kinderarbeid of gedwongen arbeid in de keten willen hebben. Om dat te kunnen waarmaken moeten ze goed kijken waar hun spullen vandaan komen: niet alleen bij de directe leveranciers, maar ook hun leveranciers en productielocaties. Als ze bij een van die productielocaties, in Bangladesh bijvoorbeeld, risico’s signaleren, moeten ze proberen daar iets aan te doen. En daarbij is het van belang dat ze hier open over communiceren en hun stakeholders erbij betrekken, zodat hun hele keten transparant wordt.’
Lang proces
Steeds meer bedrijven maken serieus werk van duurzaamheid zowel in hun bevoorradingsketen als in hun waardeketen, maar er is toch nog een lange weg te gaan. ‘Je ziet wel steeds meer bedrijven in beweging komen’, legt Van Oss uit. ‘Merken gebruiken bijvoorbeeld biologisch katoen en sporen hun klanten aan om oude kledingstukken in te leveren om te recyclen. Zo proberen merken een bijdrage te leveren aan de vermindering van de enorme textielstortplaatsen die in verschillende Afrikaanse landen ontstaan. Onze ‘donaties’ voor derdewereldlanden worden meestal niet gedragen, maar zijn van zo’n slechte kwaliteit dat het gedumpt wordt.’
Kledingmerken focussen tot nu toe vooral op het milieuaspect. Toen Rana Plaza in 2013 instortte, een enorm gebouw in Bangladesh waarin onder andere een textielfabriek was gehuisvest, waren meer dan 1100 arbeiders omgekomen en meer dan 2500 gewond geraakt. ‘Sindsdien is er wel wat meer aandacht voor de omstandigheden van arbeiders’, zegt Van Oss, ‘maar het is vreselijk dat er zo’n ramp voor nodig was. Hopelijk komt er structureel meer aandacht voor de sociale aspecten van de mode-industrie.’
Hoop voor de toekomst
Ook al is het een traag en stroperig proces, Van Oss probeert hoopvol te blijven voor de toekomst. ‘Steeds meer mensen worden zich bewust van alle misstanden in de kledingindustrie’, zegt ze, ‘maar er zijn natuurlijk ook veel mensen die het zich niet kunnen permitteren om op duurzaamheid te letten. Zelf koop ik geen nieuwe kleding, maar tweedehands. En ik probeer mensen in mijn omgeving ervan bewust te maken dat ze niet zomaar alles hoeven te kopen. Dat deed ik zelfs toen ik in een kledingwinkel werkte. Beter koop je een kledingstuk van goede kwaliteit, dat je écht leuk vindt en vaak zal dragen, dan iets waar je over twijfelt en maar één keer draagt.’