Is de Code Wetenschappelijke Integriteit te ruim?
Om deze vraag te bespreken verzamelden zich op 21 april jl. voorzitters, leden en secretarissen van de Commissies Wetenschappelijke Integriteit (CWI) van vrijwel alle Nederlandse universiteiten in de Leidse Sterrewacht. Tevens waren er leden van de commissies uit Leuven, Brussel, Gent en Hasselt alsmede vertegenwoordigers van het LOWI en de VCWI, die in Nederland respectievelijk Vlaanderen desgevraagd een ‘second opinion’ over een door een CWI gegeven advies kunnen geven.
De bijeenkomst werd georganiseerd door de Leidse CWI en geleid door de beide voorzitters van die commissie, Dr Yvonne Erkens en prof Frits Rosendaal.
Commissies Wetenschappelijke Integriteit onderzoeken klachten over wetenschappelijk wangedrag van wetenschappers aan de hand van de Code Wetenschappelijke Integriteit, die voor het laatst in 2018 is herzien en ten opzichte van eerder versies is uitgebreid.
Rode draad door het symposium was de vraag hoe ruim wetenschapsbeoefening in het licht van die Code is. CWI’s ervaren steeds vaker dat er uit andere motieven dan een goede wetenschapsbeoefening klachten worden ingediend, bijvoorbeeld vanwege politieke redenen, uit ideële verschillen of simpelweg vanwege onenigheid of meningsverschillen.
Prof. Paul van der Heijden, oud-rector magnificus van de Universiteit Leiden, besprak hoe een te ruim geïnterpreteerde code kan raken aan de academische vrijheid. Prof. Jan Abbink, Centrum voor Afrikastudies, gaf een inleiding over politiek getinte klachten, waarna prof. Gert Storms en Dr Bert Seeghers uiteen zetten hoe men in Vlaanderen omgaat met klachten over wetenschappelijke integriteit, waarbij ook een aantal casus voor het voetlicht werden gebracht.
Slotsom was dat de 61 gedragsregels die de Nederlandse Code kent, het mogelijk maken dat ook klachten die niet onder schending van wetenschappelijke integriteit geschaard zouden moeten worden, toch bij een CWI kunnen worden ingediend. Dat gegeven zal bij de komende evaluatie van de Code uit 2018 een rol moeten spelen. Tegen deze achtergrond verdient wellicht het Belgische voorbeeld navolging: geen nationale code, maar voortaan werken met de ALLEA-code, de Europese Code voor wetenschappelijke integriteit.