Staatssecretaris Gunay Uslu: ‘We mogen trotser zijn op onze kunstenaars’
fotografie: Monique Shaw
Het moet vanzelfsprekend worden om te investeren in kunst en cultuur. Dat stelde staatssecretaris Gunay Uslu vrijdagavond in de Huizingalezing. ‘Laten we volmondig erkennen dat we cultuur nodig hebben.’
‘U mag af en toe op uw telefoon kijken hoeveel het staat’, verzekerde Uslu haar publiek voor aanvang van de 51e Huizingalezing. Terwijl Nederland op het WK voetbal werd verslagen door Argentinië, sprak de staatssecretaris Cultuur en Media in de Pieterskerk over het belang van cultuur, cultuurbeleid én nationale trots.
‘Te terughoudend in het uiten van trots’
We zijn [in Nederland, red.] terughoudend in het uiten van trots op onze schrijvers, schilders, architecten, musici’, hield de staatssecretaris haar publiek al in de eerste minuten van de lezing voor. ‘Té terughoudend, als u het mij vraagt. Té terughoudend – want het zijn de kunsten, in de brede zin van het woord, die onze samenleving maken.’
Aan de hand van vijf ‘pioniers’ bracht ze vervolgens het cultuurbeleid van de afgelopen 150 jaar in kaart. Wat kunnen we leren van Troje-opgraver Heinrich Schliemann, Stedelijk Museum-conservator Willem Sandberg of staatsman Johan Thorbecke? In elk geval dat cultuur en overheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Thorbecke mag dan hebben gezegd dat ‘kunst geen regeeringszaak’ is, maar daarmee bedoelde hij volgens Uslu slechts dat de overheid zich niet inhoudelijk met de kunsten moest bemoeien.
Overheid en cultuur: onlosmakelijk verbonden
De financiering van cultuur is namelijk uitdrukkelijk wél een regeringstaak, vindt zij. ‘Het blijft vreemd dat wij elkaar in ons land steeds weer moeten overtuigen van het feit dat het goed is dat we geld uitgeven aan kunst en cultuur in al hun schakeringen..!’ stelde ze. ‘Permanente reflectie op de rol van de overheid in kunst en cultuur is leerzaam. Maar laten we stoppen met een permanente reflectie op het nut van investeren in cultuur! Dat belang zou toch zo langzamerhand buiten kijf moeten staan – en buiten schot moeten blijven.’
Met haar eigen beleid wil ze dan ook investeren in ‘de zachte krachten’ van kunst, onder meer door jonge makers eerlijker te belonen voor hun werk en in te spelen op de behoeften van jongeren. ‘‘Wij’ van de vorige eeuw moeten ook vertrouwen in de toekomst hebben. Dan zien we een generatie die veel minder gekaderd kijkt naar het leven, en dus naar kunst en cultuur. Dat is een kracht om te omarmen.’
Studenten sluiten af
De Huizingalezing werd traditiegetrouw afgesloten met een interview door twee studenten. Elisa Hendriks was het opgevallen dat al Uslu’s inspiratiebronnen mannen waren. Werd ze nooit geïnspireerd geraakt door vrouwen? ‘Zeker wel,’ antwoordde de staatssecretaris, die aangaf zich regelmatig te laten inspireren door politici als Hedy d’Ancona, Jet Bussemaker en Ingrid van Engelshoven, maar ‘natuurlijk’ ook door haar moeder en zus.
Na fijntjes benoemd te hebben dat Nederland met 0-2 achterstond, wilde Haije Dijkstra nog even terug naar de nationale trots waar de staatssecretaris het over had gehad. Hoe geef je die vorm in een tijd waar inclusie zo’n belangrijk begrip is geworden? Door iedereen mee te laten doen, antwoordde Uslu. ‘Trots kan gevaarlijk zijn als anderen er geen deel van mogen zijn, maar is juist mooi en warm als meerdere perspectieven mogelijk zijn.’
Sinds 1972 wordt jaarlijks de Huizingalezing georganiseerd in de Pieterskerk te Leiden. De naam van de lezing is een eerbetoon aan de historicus en cultuurfilosoof Johan Huizinga (1872-1945). De lezingen hebben een cultuurhistorisch dan wel een cultuur- of maatschappijkritisch karakter. De tekstuitgave van de lezing door Uslu is te bestellen op de website van opinieblad EW.