Grootschalige Wob-verzoeken moeten zo spoedig mogelijk worden afgehandeld
Gisteren heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat als een grootschalig verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) wordt ingediend, een bestuursorgaan daar niet binnen vier weken, maar wel zo spoedig mogelijk op moet beslissen. Nieuwsuur vroeg aan Annemarie Drahmann wat zij van deze uitspraak vond. Haar antwoord kunt u onderaan deze tekst bekijken.
De uitspraak gaat over de 241 Wob-verzoeken die bij de minister van VWS zijn ingediend over de Coronacrisis. Hiervoor moet het ministerie van 1,8 miljoen documenten beoordelen of deze openbaar gemaakt kunnen worden.
De Afdeling oordeelt dat de minister onvoldoende de ernst van het gebrek aan voortgang heeft gezien. Journalisten en andere ‘public watchdogs’ hebben het recht om inlichtingen van de overheid te ontvangen en daarom moet zo spoedig mogelijk op Wob-verzoeken worden besloten. Zeker in dit geval waar de coronamaatregelen tot hevige maatschappelijke discussies hebben geleid.
Als het vanwege de omvang van een Wob-verzoek niet mogelijk is om binnen de wettelijke termijn alle informatie openbaar te maken dan is een gefaseerde afhandeling door middel van deelbesluiten mogelijk. Tegen ieder deelbesluit staat bezwaar en beroep open, waardoor niet gewacht hoeft te worden totdat het gehele verzoek is afgehandeld. En als een journalist vindt dat de afhandeling te traag gaat dan kan hij aan de bestuursrechter vragen om een termijn vast te stellen waarbinnen beslist moet worden. Dat heeft de Raad van State ook in dit geval gedaan: op 30 november 2021 moet de minister de Wob-verzoeken hebben afgehandeld en anders verbeurt de minister een dwangsom.
De link naar het antwoord van Annemarie Drahmann vind u hier!