Meer onderzoek nodig naar de pil en stemmingsstoornissen
Het gebruik van de pil, in combinatie met genetische factoren, kan van invloed zijn bij experimenteel psychologisch onderzoek onder vrouwen. Er is meer onderzoek nodig naar de invloed van de pil op stemmingsstoornissen, concludeert psycholoog Daniëlle Hamstra. Promotie op 30 september.
‘Toevallig hadden we van onze proefpersonen geregistreerd of ze de pil slikten of niet, en toen kwamen we erachter dat degenen die de pil slikten veel minder negatieve emoties herkenden.’
Je onderzocht in diverse psychologische experimenten of de anticonceptiepil, de menstruele cyclus en stressgevoeligheid de stemming van vrouwen beïnvloeden. Waarom is je conclusie niet: de pil kan van invloed zijn op stemmingsstoornissen?
‘Dat zou een te sterke conclusie zijn, omdat ik deze effecten vooral heb onderzocht in experimenteel psychologisch onderzoek. Bovendien heb ik alleen jonge vrouwelijke studenten onderzocht en duiden de onderzoeksresultaten op een mógelijke invloed. Mijn proefschrift wijst vooral op een onderzoekslacune: in eerder psychologisch onderzoek is te weinig rekening gehouden met de vrouwelijke hormonale status en dus ook de anticonceptiepil. Bovendien, om uitspraken te doen over de invloed van de pil moeten niet alleen tevreden maar ook gestopte pilgebruiksters en starters worden onderzocht. Internationale samenwerking zou hierbij goed zijn omdat we dan met meer wetenschappers en meer middelen op uniforme wijze dit belangrijke onderzoek kunnen doen. Bovendien wordt niet in alle landen dezelfde pilgeneratie voorgeschreven. Zo schrijft de Oostenrijkse huisarts bij voorkeur de vierdegeneratie anticonceptiepil voor en de Nederlandse huisarts de tweedegeneratiepil (de anticonceptiepil is doorontwikkeld in diverse generaties, red). Daarnaast heb ik aanwijzingen gevonden dat de genetische bepaalde aanleg voor stress ook een rol zou kunnen spelen in de stemmingseffecten van de pil.’
Hoe kwam je op het onderwerp?
‘Het begon allemaal met een toevallige ontdekking. We onderzochten de mogelijke antidepressieve werking van een bestaand geneesmiddel, waarbij we ook een taak afnamen waarbij men emoties moet herkennen. Proefpersonen zien daarbij gezichtsuitdrukkingen op een beeldscherm en moeten dan basisemoties zoals blijdschap, boosheid en verdriet identificeren. Daarbij gaat het erom of de emotie correct wordt herkend, en hoe snel. Placebogecontroleerde onderzoeken hebben aangetoond dat gezonde vrijwilligers anders in deze taak gaan presteren na inname van een antidepressivum. Ook mensen die depressief zijn (geweest) presteren anders op deze taak. Toevallig hadden we van onze proefpersonen genoteerd of ze de pil namen of niet, en toen kwamen we erachter dat degenen die de pil slikten minder negatieve emoties herkenden. Dat maakte me nieuwsgierig. Zou dit kunnen verklaren waarom sommige vrouwen zich door de pil vlakker voelen? En zou stressgevoeligheid vanuit de genen hierop invloed kunnen hebben? We wisten namelijk al dat een genetische variant van een van de twee receptoren voor het stresshormoon cortisol jonge vrouwen beschermt tegen depressie.’
‘Er is nog heel weinig bekend of de genen een rol spelen in de stemmingseffecten van de anticonceptiepil. Farmacogenetisch onderzoek kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren.’
Hoe heb je vervolgens je onderzoek verricht?
‘In meerdere experimenten hebben we deze taak gebruikt, en keken naar specifieke verschillen tussen proefpersonen. Hoe presteren niet-pilgebruikers vergeleken met pilgebruikers? En presteren niet-gebruiksters anders bij een lage dan bij een hoge hormoonspiegel? Op basis van al die experimenten zien we aanwijzingen dat pilgebruikers en niet-gebruikers verschillen in emotieherkenning en stemming en dat het genetische element daarop ook invloed heeft.’
Ga je nog verder met je onderzoek?
‘Niet als wetenschapper. Ik ben ook psycholoog, en ik merk dat deze kennis mooie aanknopingspunten biedt tijdens behandelingen. Uiteraard heb ik de bevindingen gedeeld in mijn netwerk, en hoop ik dat er de komende jaren naar aanleiding van mijn inzichten meer onderzoek wordt gedaan.’
Wat wil je nog meegeven over het onderwerp?
‘Mijn onderzoek gaat over vrouwen en stemmingsstoornissen. Ik heb daarbij voor een biologische invalshoek gekozen, maar ik wil daarbij niet voorbijgaan aan de sociale factoren die vrouwen gevoeliger maken voor stemmingsstoornissen. Vooral sociale factoren zijn belangrijk, want vrouwen worden nog steeds meer het slachtoffer van geweld.’
Het onderzoek van Daniëlle Hamstra is begeleid door prof. dr. A.J.W. van der Does en prof. dr. E.R. de Kloet (promotores) en dr. M. de Rover (copromotor).
Tekst: Jan Joost Aten