'Vrienden kunnen samen veel voor elkaar krijgen'
Burgemeester Henri Lenferink van Leiden ontving op 29 januari de Scaligerpenning van de Universiteit Leiden. De langstzittende burgemeester van Nederland kreeg deze uit handen van de langstzittende rector-magnificus van de universiteit, Carel Stolker. Lenferink mocht de penning in ontvangst nemen vanwege zijn verdiensten voor de universiteit.
Terugkijken
Vanwege de gekozen cookie-instellingen kunnen we deze video hier niet tonen.
Bekijk de video op de oorspronkelijke website ofStolker zei in de laudatio dat Lenferink de Scaligerpenning verdient omdat hij gedurende de bijna achttien jaar dat hij burgemeester is, Leiden altijd heeft gerepresenteerd als universiteitsstad, vooral ook in de internationale relaties. Daarin was hij een voorbeeld voor andere steden en burgemeesters. Lenferink richtte dan ook het Landelijk Netwerk Kennissteden op. Ook wierf hij onder professoren zogenoemde congresambassadeurs die probeerden om wetenschappelijke congressen naare Leiden te halen. Vaak met succes. Ook was Lenferink een van de motoren achter het binnenhalen van het grote wetenschappelijke evenement Leiden European City of Science, in 2022. En dan is er het Bio Science Park Leiden waarop stad en universiteit elkaar uitstekend hebben weten te vinden. Dit terwijl in het verleden de beide partijen nog wel eens met de ruggen tegen elkaar stonden.
'Een universiteitsstad sprankelt'
Lenferink vertelde in zijn dankwoord dat hij al heel snel na zijn aankomst - uit Arnhem, waar hij wethouder was - in Leiden voelde dat een universiteitsstad iets anders is, iets extra's. 'Je voelt een sprankeling', zei hij, 'die er midden in de zomer even niet is als alle studenten naar huis zijn en de stad leeg voelt.' Voorgangers hadden het begrip Leiden Kennisstad al bedacht en Lenferink ging het begrijpen en gebruiken. Hij verdiepte zich in het universitaire onderwijs en onderzoek, ging in gesprek met faculteiten en nodigde hoogleraren uit voor een gedachtewisseling. 'Altijd met de bedoeling te doorgronden: wat kunnen we hier als stad mee?', aldus Lenferink. En inderdaad hebben stad en universiteit elkaar weer helemaal gevonden en helpen ze elkaar. Wetenschappers en studenten zijn actief om problemen van de stad op te lossen, en de stad facililiteert en steunt de universiteit. Lenferink zei te betreuren dat de burgemeester van Leiden geen voorzitter meer is van het college van curatoren (bestuur-red.) van de universiteit, zoals vijftig jaar geleden nog het geval was. 'Maar vrienden kunnen ook veel voor elkaar krijgen.'
De uitreiking vond geheel in coronastijl plaats in het Groot Auditorium: slechts een handvol mensen met de pedel als gastheer was op anderhalve meter afstand aanwezig maar iedere belangstellende kon de plechtigheid via een livestream volgen.
Niet langs Minerva fietsen!
Ariadne Schmidt, hoogleraar Geschiedenis van de stadscultuur, in het bijzonder van Leiden, bezag in haar lezing de relatie tussen universtieit en stad die soms heel hecht was en dan weer voor langere tijd niet of minder. Bij de oprichting van de universiteit in 1575 werd Janus Dousa, tijdens het beleg van Leiden bevelhebber, curator van de universiteit. En Jan van Hout was stads- én universiteitssecretaris. De burgemeester was nauw betrokken bij de benoeming van hoogleraren. En de universiteit kreeg zoveel privileges, zoals accijnsvrijstelling op bier en wijn, dat gevreesd werd dat het overgrote deel van de Leidse bevolking zich zou inschrijven.
In de 19e eeuw was de toenadering er ook: professoren gaven openbare colleges om de Leidse industriëlen 'bij te scholen'; op het hoogtepunt kwamen daar vierhonderd Leidenaren op af. Maar stad en universiteit leefden ook hele periodes in hun eigen bubbel. Zo schreef Retha Huizinga, de aan de Witte Singel opgegroeide dochter van de befaamde Leidse historicus Johan Huizinga in 1920: 'Dat Leiden behalve universiteitsstad ook een vrij grote handels- en industriestad was, wisten wij nauwelijks. En als opgroeiend meisje werd je geleerd dat je niet langs de sociëteit Minerva mocht lopen of fietsen en dat je, als je dat toch deed, volstrekt niet naar binnen mocht kijken, maar discreet de andere kant op.'
Halverwege de 20ste eeuw zijn stad en universiteit weer nader tot elkaar gekomen en nu organiseert de universiteit opnieuw openbare lezingen en wordt de stad betrokken bij de productie van wetenschappelijke kennis in de vorm van Citizens Science.
Sinds 2017 reikt de Universiteit Leiden de Scaligerpenning uit aan personen en organisaties die op unieke wijze de waarden waar universiteiten wereldwijd voor staan, hoog houden. De penning is nauw verbonden aan de Universiteitsbibliotheek, net als de Scaligerhoogleraar, een extra functie van een Leidse hoogleraar, die bijzondere aandacht heeft voor de universitaire collecties.
De Leidse universiteit getroostte zich veel moeite om Josephus Justus Scaliger (1540-1609) naar Leiden te halen. De filoloog en historicus was een van de beroemdste geleerden van zijn tijd. De Fransman van Italiaanse afkomst groeide op in de tweede helft van de 16e eeuw in het onrustige Frankrijk van de godsdienstoorlogen. Zelf was hij calvinist. Scaliger maakte naam met zijn commentaren op edities van Ausonius, Festus, Varro, Tibullus en Propertius. Ook hield hij zich bezig met chronologie ofwel historische tijdrekenkunde, die hij van een wetenschappelijke basis voorzag. Scaliger zou dertien talen hebben gesproken waaronder Hebreeuws, Ethiopisch en Arabisch. Er waren twee uitputtende reizen van Leidse vertegenwoordigers voor nodig om hem over te halen naar de sleutelstad te vertrekken.
Scaliger was verknocht aan de universiteit en aan de Universiteitsbibliotheek, veel minder aan Leiden en zijn bewoners. Hij mopperde veelvuldig over de te minne huisvesting die hij kreeg toebedeeld en op de Leidenaren. ‘Men mag hier zijn buurman straffeloos last bezorgen. Mijn buren plegen luid te schreeuwen, en ik kan het ze niet beletten', schreef hij in een van de 1670 brieven die bewaard zijn gebleven. Maar vertrekken deed hij niet: in 1593 kwam Scaliger naar de stad en hij stierf er in 1609. De fanatieke boekenverzamelaar Scaliger liet zijn uitgebreide oosterse boekencollectie aan de UB na. Daardoor kon Leiden uitgroeien tot het belangrijke centrum van oosterse studies dat het nog steeds is.
Fysiek onwel buiten Leiden
Ook Scaligerhoogleraar Rick Honings, gespecialiseerd in moderne Nederlandse letterkunde, was het opgevallen dat de liefde voor Leiden de 16e-eeuwse geleerde Josephus Scaliger niet bepaald aankleefde (zie kader). 'Het is opvallend dat de man naar wie mijn leerstoel is genoemd, evenals de penning die u vandaag krijgt overhandigd, niet erg over de stad te spreken was.' Dit terwijl Scaliger als 'sieraad van de academie' behoorlijk in de watten werd gelegd: hij verdiende riant en hoefde nauwelijks college te geven, dat was niet zijn favoriete bezigheid. Daarom ging Honings op zoek naar dichters die, net als de burgemeester Lenferink, hun hart wél aan Leiden hadden verpand. Hij stuitte op de 18e-eeuwse dichter Willem Bilderdijk die zelfs fysiek onwel werd als hij Leiden verliet. Een dieptepunt was dat hij met zijn gezin midden in de nacht wegvluchtte uit Paleis Soestdijk, waar hij op uitnodiging van de koning logeerde: hij hield het er niet meer uit. Niet dat hij in Leiden nou helemaal gelukkig was: hij was graag hoogleraar geworden maar dat zat er niet in. Het zou hem goed gedaan hebben als hij geweten had dat er in het Academiegebouw onlangs een kamer naar hem is genoemd.
'Maar neen, gedroogd de tranen!'
In de lijn van Bilderdijk is er François Haverschmidt (Piet Paaltjens), vertelde Honings. Hij studeerde van 1852 tot 1858 theologie in Leiden en genoot hartstochtelijk van zijn studententijd. Hij werd al somber bij het idee dat hij Leiden ooit zou moeten verlaten maar dat moment kwam toch echt. 'Ik gevoelde mij zoo diep ongelukkig, dat het waarachtig was, of mij het bonzend hart zou barsten in de boezem. Ik bad om tranen en ik kon niet weenen.' Wat niet geholpen zal hebben was dat hij dominee werd in een plaatsje in Friesland met alleen een huishoudster en muizen als gezelschap. Hij bezocht alle reünies van de universiteit en treurde dan om degenen die er niet meer waren. Maar dichtte ook:
Maar neen, gedroogd de tranen!
We wisten het toch vooraf:
Wat liefheeft, dat moet scheiden,
Wat leeft, rijpt voor het graf.
Tekst artikel: Corine Hendriks
Fotografie uitreiking: Monique Shaw