Van gravend archeoloog naar dienend kasteelvrouwe
Marijke Brouwer begon als archeoloog in de polder waar ze nederzettingen uit de IJzertijd opgroef. Nu is ze directeur van het middeleeuwse Huis Bergh, een van de grootste kastelen van Nederland. Hoe verliep de weg ernaartoe?
Waarom ging u Klassieke Talen en Archeologie studeren?
‘Als kind zat ik altijd in onze tuin te wroeten om schatten op te graven. Ik vond ook echt wat; bijvoorbeeld 18e-eeuwse scherven en pijpenkoppen. Mijn ouders hadden namelijk een huis in een nieuwbouwwijk in Zwijndrecht die gebouwd was op aarde uit de polder waar nog allerlei oude resten in zaten. In de jaren ’70 kon je nog niet meteen Archeologie studeren. Je moest eerst je kandidaats halen in een andere studie zoals Klassieke Talen. Dat ging ik dus eerst studeren, hoewel mijn docent Klassieke Talen op het gymnasium mij nog zo had gewaarschuwd dat ik er totáál geen aanleg voor had.’
'Mijn docent Latijn had me nog zo gewaarschuwd'
Hoe redde u het toch?
‘Ik was inderdaad geen held in Latijn. De boeken waren ook behoorlijk pittig: de Latijnse grammatica moest ik leren uit Duitse boeken met gotische letters. Maar het lukte wel en dat kwam mede dankzij een fantastische docent Latijn op de universiteit: Arie van Heck. Hij was een heel bevlogen verteller en wist me door de studie te slepen. Hierna kon ik eindelijk Archeologie studeren, dat vond ik heel interessant. Ik heb ook nog altijd veel aan een vak als paleografie, oude handschriftkunde.’
Hoe beviel het studentenleven?
‘Als je uit Zwijndrecht komt is het heel fijn om in zo’n oude en sfeervolle stad als Leiden te studeren. Mijn boeken haalde ik bij Templum Salomonis, dat antiquariaat bij de Pieterskerk. Bestaat het nog? (ja, nog steeds!, red.). In mijn eerste jaar werd ik lid van Minerva. Dat was leuk, maar ik merkte dat het wel heel veel tijd kostte als ik me er echt in zou onderdompelen: dan moest ik ook actief worden bij mijn dispuut en allerlei commissiewerk doen. Dus stopte ik met Minerva om me helemaal op mijn studie te concentreren. Ik wilde heel graag opgravingen doen maar dat kon in die tijd nog niet in Leiden. In tegenstelling tot nu was Archeologie destijds echt een bureaustudie. Ik heb toen zelf opgraafstages geregeld in het Franse Tours. Het was geweldig om met jonge mensen uit de hele wereld opgravingen te doen.’
U studeerde begin jaren ’80 af, ten tijde van een economische crisis. Hoe was dat?
‘Het was inderdaad moeilijk om een baan te vinden. Gelukkig kon ik op een gegeven moment aan de slag bij het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam. Via dat bureau werkte ik bij allerlei opgravingen in de polders. Daarna kon ik een jaar lang een docent vervangen aan de universiteit in Leiden – kwam ik opeens mijn oude docenten weer tegen, maar nu was ik één van hen. Vervolgens heb ik een Romeinse nederzetting helpen blootleggen bij Valkenburg aan de Rijn. Het is iedere keer een bijzonder moment als je met een troffel iets eeuwenouds uit de klei haalt.’
'Het is iedere keer bijzonder als je iets eeuwenouds uit de klei haalt'
Hoe kwam u in de museumwereld terecht?
‘Dankzij mijn specialisme kreeg ik een baan als conservator Romeinse archeologie bij het Rijksmuseum van Oudheden en daar ben ik later hoofd Collecties geworden. Ik had het enorm naar mijn zin en heb er het museumvak geleerd. Daarna kon ik de sprong maken naar het directeurschap van Museum het Valkhof in Nijmegen. Dat was een grote overstap. Als directeur ben je overal verantwoordelijk voor: van de collecties tot de paperclips, zeg ik wel eens. Jarenlang ging het goed en we trokken enorm veel bezoekers met tentoonstellingen als de laatste uren van Herculaneum, voor de uitbarsting van de Vesuvius. Ik maakte plannen voor een uitbreiding en verbouwing van het museum, maar toen moesten we opeens flink bezuinigen van de gemeente. Dat leidde tot een conflict en uiteindelijk moest ik mijn functie neerleggen. Toen stortte ik wel even in. Na een tijdje herpakte ik me en kon ik hoofd Collecties worden van het Fries Museum in Leeuwarden. Ik heb het enorm gewaardeerd dat de directeur daar een voormalig directeur naast zich duldde op een andere positie.’
Waarom maakte u de overstap naar kasteel Huis Bergh?
‘Een kennis uit mijn netwerk polste me of ik daar directeur wilde worden. Het was echt een droombaan voor mij. Het fundament van dit kasteel stamt uit de 12e eeuw en het is de grootste waterburcht van Nederland. Ik leer hier enorm veel want naast het kasteel beheren we ook een 500 hectare groot landgoed met onder andere een wijngaard, woningen en zelfs een Bed and Breakfast. Zo houd ik me enerzijds bezig met de collectie maar ook met vragen als wat we met omgewaaide bomen en de eikenprocessierups doen. Na het uitbaggeren van de enorme slotgracht komen er vaak oude voorwerpen naar boven. Dan komt mijn archeologische kennis toch weer goed van pas. Mijn werkkamer kijkt uit op de middeleeuwse donjon van het kasteel. Een heel bijzondere historische plek die bescheiden stemt. Ik voel me zeker niet een kasteelvrouwe. Hier ben ik vooral dienend.’
Tekst: Linda van Putten
Wie: Marijke Brouwer (1955)
Studie: Klassieke Talen en Archeologie (1974 - 1981)
Vereniging: Minerva (1 jaar)
Favoriete plek in Leiden: de Burcht.