Een uniek perspectief op (pre)historische migraties met taalwetenschap
Migratie valt niet alleen terug te zien in ons DNA, maar ook in onze taal. Door taalveranderingen te volgen, kom je meer te weten over de leefwijze van de sprekers van de taal. Universitair docent Tijmen Pronk doet taalwetenschappelijk onderzoek naar (pre)historische migraties.
‘Als mensen verhuizen, verhuizen hun talen met hen mee’, vertelt Pronk. ‘Wanneer migratie in grotere groepen plaatsvindt, bestaat de kans dat de taal zich langdurig in het aankomstgebied weet te handhaven of zelfs overgenomen wordt door anderen in dat gebied. Dit is een verschijnsel dat veelvuldig terugkeert in de wereldgeschiedenis.’
Taalmigratie
Al in de voorhistorische periode vonden er voortdurend migraties plaats. ‘Het Nederlands stamt af van een oertaal die ooit ten noorden van de Kaspische Zee gesproken werd’, legt Pronk uit. ‘Die taal werd in het derde millennium voor onze jaartelling naar Centraal-Europa gebracht door migranten. De taal van die migranten kan redelijk goed gereconstrueerd worden en vertelt ons dat deze migranten zich voornamelijk bezig hielden met veeteelt en dat ze een patriarchale maatschappij met zich meebrachten.’ Een ander voorbeeld is het Engels in Australië dat vanaf het eind van de 18e eeuw door migranten werd meegenomen uit Groot-Brittannië. In Groot-Brittannië zelf was het Engels ooit geïntroduceerd door migranten die in de vroege Middeleeuwen vanaf de noordwestkust van Europa de Noordzee overstaken.
Taal herbergt sporen uit het verleden
Een van de redenen waarom Pronk taal bestudeert is het feit dat het een belangrijke bron is voor (pre)historisch onderzoek. ‘Taalwetenschap biedt een uniek perspectief op historische en prehistorische migraties’, aldus Pronk. ‘In heel veel gevallen kun je in taal namelijk sporen van het verleden vinden. Zo verraden sommige typisch Leidse achternamen bijvoorbeeld nog sporen van de groepen Franstalige migranten die vanaf de 16e eeuw naar Leiden kwamen. Vlaamse elementen in het (nu grotendeels verdwenen) Leidse dialect getuigen van Vlaamse migranten uit dezelfde periode.’ En wist je bijvoorbeeld dat de Latijnse naam Lugdunum, die verwees naar een Romeinse nederzetting aan de monding van de Rijn in de buurt van Leiden, vertelt dat er rond de komst van de Romeinen sprekers van een Keltische taal in deze streek woonden?
Ontwikkeling van huidige talen
Ook verschillen tussen verwante talen of dialecten kunnen ons veel vertellen over migranten en de mensen met wie ze in contact kwamen. Pronk: ‘In de vroege Middeleeuwen staken groepjes sprekers van het Slavisch in Oost-Europa vanuit het noorden de Donau over. Ze vestigden zich op de Balkan, aan de kust van de Adriatische zee en in de oostelijke uitlopers van de Alpen. Afhankelijk van waar ze zich vestigden en met wie ze daar in contact kwamen ontwikkelde hun taal zich uiteindelijk tot huidige talen zoals het Bulgaars en het Sloveens, of, zoals het geval is in bijvoorbeeld Griekenland en Hongarije, namen deze migranten en hun nakomelingen andere talen over. In Hongarije was dat de taal van een latere groep migranten uit het oosten: de Hongaren.’ Door het bestuderen van de huidige talige diversiteit in Zuidoost-Europa legt het onderzoek van Pronk migraties bloot die daar in de Middeleeuwen hebben plaatsgevonden.
Technische innovaties als onderzoeksbron
Pronk houdt zich momenteel bezig met een onderzoek naar taalkundige bewijzen voor migraties die — van het derde millennium voor onze jaartelling tot en met de Grote Volksverhuizing — het taalkundig en demografisch landschap van Europa en het westelijk deel van Azië fundamenteel veranderd hebben. Hij doet dit door onder andere te kijken naar de taalkundige veranderingen aan het eind van de Steentijd en het begin van de Bronstijd. ‘Dat is een interessante periode, omdat er allerlei technische innovaties plaatsvonden die de basis vormen voor onze huidige maatschappij, zoals de uitvinding van het wiel, het melken van koeien en het scheren van schapen’, legt Pronk uit. ‘Die innovaties kun je taalkundig volgen door te kijken naar terminologie voor wielen, wagens, melkproducten, wol en wolbewerking en dergelijke. Op die manier zie ik veranderingen in de leefwijze van de sprekers van de taal. Samenwerking met archeologen, onder andere uit Leiden, levert beide partijen op dit terrein nieuwe inzichten op.’
Tijmen Pronk is verbonden aan het Leiden University Centre for Linguistics (LUCL). Het instituut verenigt taalkundig onderzoek en onderwijs aan de Universiteit Leiden. Het LUCL is ook verantwoordelijk voor het Academisch Talencentrum en een groot deel van het taalonderwijs in de faculteit.
Lieselotte van de Ven
Mail de redactie