Den Haag: een stad vol taalkundige bijzonderheden
Den Haag is bij uitstek een multiculturele stad. Voor taalkundigen zoals Ingrid Tieken-Boon van Ostade is de Hofstad dan ook een waar paradijs, aangezien er bij wijze van spreken op iedere straathoek een andere taal wordt gesproken. In het boek Haagse Talen bundelde ze haar opvallende gesprekken met anderstalige stadsbewoners.
Waarom wilde u dit boek schrijven?
‘In 2014 verhuisde ik naar Den Haag, nadat ik 41 jaar lang in Leiden had gewoond. En toen viel me meteen op hoe multicultureel die stad is. Je hebt er Antilliaanse kappers, Indonesische eethuizen, Afrikaanse stoffenwinkels, Marokkaanse slagerijen, et cetera. Dat fascineerde me. Hoeveel talen worden er in deze stad gesproken? Dat wilde ik weten.’
Hoe heeft u dat vervolgens aangepakt?
‘Ik sprak allerlei mensen die ik in het dagelijks leven tegenkwam. Met mijn Russische kapster, mijn opticien met Marokkaanse wortels, mijn podoloog van Curaçao, een Koerdische verkoper op de Haagse Markt. Al deze mensen heb ik gesproken voor een serie columns voor de krant Den Haag Centraal. Die zijn nu gebundeld in dit boekje.’
Welke vraag stelde u aan deze mensen?
‘Ik vroeg ze naar de meest opvallende kenmerken van hun moedertaal. Dat leverde een hele serie taalkundige bijzonderheden op. Een Poolse vertelde over de munteenheid złoty, waarbij de tweede letter wordt uitgesproken als een W. Een man met veel vrouwelijke collega’s zit volgens een bekend Russisch gezegde ‘in een frambozenstruik’. En van mijn Kroatische schoondochter leerde ik dat haar moedertaal een aparte benaming kent voor de moeders van de bruid en de bruidegom, en dat alleen het woord voor de moeder van de bruidegom – ik dus! – een negatieve connotatie heeft.’
Wat leverden al deze interviews op?
‘Ik hoop dat Hagenaren inzien hoe bijzonder het is dat ze in een stad wonen met zoveel talen. En dat ze misschien iets meer begrip krijgen voor de positie van al deze immigranten. Alle nieuwkomers zijn trots op hun moedertaal, maar worstelen tegelijkertijd met de vraag hoe ze die taal aan hun kinderen kunnen overdragen. De kinderen leren en spreken vaak vrijwel alleen Nederlands, en hebben de moedertaal van hun ouders nauwelijks nodig in het dagelijks leven. Hoe kun je die taal dan tóch aan je kinderen leren? Dat is een zorg die ik veel hoorde.’
Wat was de meest bijzondere ontmoeting?
‘Ik heb in mijn jeugd een tijdje op Biak gewoond, een eiland in toenmalig Nederlands Nieuw-Guinea. Mijn vader was daar gestationeerd met zijn gezin omdat hij vlieger was bij de marine. Nieuw-Guinea is bovendien het meest taalrijke gebied ter wereld, en daarom van groot belang voor taalkundigen. Ik vroeg me af: zouden er in Den Haag ook mensen wonen die een Papoeataal spreken? En ja hoor, via-via vond ik iemand die uitgerekend Biaks sprak. Zo is dit boek ook een beetje een verhaal geworden over mijn eigen leven.’
Tekst: Merijn van Nuland
Beeld: Photocapy via Flickr.com
Mail de redactie