Gert Oostindie in de Volkskrant over de herdenking van de koloniale tijd en het slavernijverleden
Op 1 juli wordt jaarlijks het Keti Koti feest gevierd: de afschaffing van de slavernij in Nederland (1 juli 1863). De slavernij en Nederlands koloniale verleden is een thema dat gemoederen hoog doet oplopen. Waarom is dat zo en hoe ga je hier als historicus mee om? Gert Oostindie, hoogleraar koloniale en postkoloniale geschiedenis, vertelt erover in Volkskrant.
Dat de slavernij en het koloniale verleden juist in de huidige samenleving onderwerp van gesprek zijn, is volgens Oostindie niet heel gek. ‘Er leven hier nu veel mensen die kunnen zeggen: wij zijn hier, omdat jullie ooit daar waren. Die groepen zijn allang voldoende geïntegreerd om een politieke lobby te kunnen voeren en om andere Nederlanders ervan te doordringen dat die koloniale geschiedenis van ons allen is.’
Ook binnen de wetenschap is het slavernijverleden een lastig onderwerp. Zo krijgt Gert Oostindie als wetenschapper regelmatig het verwijt dat hij als witte man vanuit een koloniale context zou redeneren. Die verwijten weerhouden hem er niet van om deze geschiedenis te onderzoeken. Hij zegt hierover: ‘Ik neem deze mensen serieus. Als wetenschapper moet je je ervan bewust zijn dat we in een bepaalde tijd en context leven, en dat die van invloed zijn op de manier waarop we naar het verleden kijken. Dat Nederland niet los te zien is van zijn koloniale geschiedenis is daarbij geen morele, maar een wetenschappelijke vaststelling.’
Volgens Oostindie hebben onderzoekers de plicht het verleden, inclusief de geschiedenis van het kolonialisme, rigoureus en volgens gangbare wetenschappelijke methoden te onderzoeken. Toch lopen de gevoelens over kolonialisme erg uiteen. ‘Er is niet één koloniale biotoop en één koloniale ervaring. Er zijn veel verschillende perspectieven. Het is onze opgave als historici het verleden zo te beschrijven dat we die verschillen begrijpelijk maken en daarmee recht doen’, aldus Oostindie.