When in Princeton...
In deze rubriek delen collega's hun ervaringen en verhalen over leven en werken in het buitenland. Deze keer is het woord aan Michiel van Groesen, hoogleraar Maritieme Geschiedenis aan het Instituut voor Geschiedenis. Hij spendeert een half jaar als 'visiting fellow' in Princeton.
In Leiden is het een goede gewoonte om gastonderzoekers uit het buitenland tijdelijk te behuizen en onderdeel te laten uitmaken van onze academische gemeenschap. De voorbije jaren heb ik een aantal jongere collega’s uit het buitenland op deze manier blij mogen maken. Van januari tot en met juli ben ik behalve partner-van (mijn vrouw is hier ‘member’ van het Institute for Advanced Study), zelf als visiting fellow verbonden aan het History Department van Princeton University. Hier omvat dat voorrecht onder meer gratis verse koffie in de common room, een eigen postvakje (zonder post), en een eigen kantoor met uitzicht op de campus, inclusief luidruchtige groepen toeristen en ouders (dagelijks) en een hongerige wasbeer (één keer).
Het cliché wil dat alles in Amerika groter is dan elders, en mijn eerste indruk was hier niet anders. Voor de huizen geldt dat zeker: Princeton is een mateloos geprivilegieerd stadje halverwege New York en Philadelphia, met zo’n 30.000 inwoners, dat meer aan Wassenaar of Bloemendaal doet denken dan aan pakweg Heidelberg, Cambridge of Leiden. De auto’s zijn er vanzelfsprekend groter, want de afstanden zijn groter en openbaar vervoer is er niet, behalve universitaire busjes voor studenten en promovendi zonder eigen auto. De universitaire salarissen zijn zeker groter, iets waarover gretig wordt gespeculeerd op feestjes. En de reputaties van de collega’s zijn groter - ik deel in Dickinson Hall bijvoorbeeld een gang met Linda Colley en Anthony Grafton. Erg aardig was het om te gast te zijn bij een lezingenmiddag ter ere van de negentigste verjaardag van Natalie Zemon Davis, zelf ooit bewoonster van Dickinson, die er genoegen in schept om al haar voormalige collega’s, inclusief wereldberoemde emeriti zoals Peter Brown, aan te duiden als “the younger generation”. Rangen en standen derhalve.
Dat de vrijheid voor academici (als ze tenure hebben tenminste) ook bijzonder groot is wordt niet als een voorrecht maar als een recht ervaren. Ook in Princeton wordt daarom wel eens geklaagd bij de koffie, al lijkt de werkdruk me wat minder groot dan bij ons. De colleges die historici hier verzorgen (“soms wel twee per semester!”) worden gevolgd door gemiddeld acht tot tien studenten. Dat zijn natuurlijk de beste studenten van het land - slechts 7% van de aanmelders wordt toegelaten - en Princetonians onderscheiden zich van onze Leidse studenten doordat ze ernaar streven elke week méér te hebben gelezen dan de andere deelnemers in het seminar (en, vooruit, ook omdat ze ruim 47.000 dollar collegegeld betalen). Tentamens worden nagekeken door teaching assistants, en het tweede semester eindigt eind april, waarna iedereen uitvliegt naar zijn of haar grote huis of naar Europese archieven. De gangen van Dickinson Hall zijn sindsdien het exclusieve domein van een handjevol graduate students, ondersteunend personeel en, nog altijd, een enkele gastonderzoeker.
Mijn tijd als visiting fellow heb ik besteed aan het schrijven van een boek over de circulatie van nieuws in de Atlantische wereld in de zeventiende eeuw – wat ze hier tot mijn vreugde een “fascinating topic” zeggen te vinden. Met een beetje geluk heb ik bij terugkeer in Leiden drie hoofdstukken en een beetje geschreven. Daarbij heb ik vooral gebruik gemaakt van de bibliotheekcollectie in Firestone Library. Die collectie is de werkelijke reden dat ik iedereen een langdurig verblijf in Princeton toewens. Alle boeken staan op open planken, en wat niet onmiddellijk beschikbaar is kan met een druk op de knop worden aangevraagd. Scans van artikelen worden door de bibliotheekmedewerkers gemaakt – geen gepruts dus met kopieerapparaten. Zelf hoef je alleen nog maar intellectuele energie te ontplooien. Of ik voor altijd zo’n geprivilegieerd bestaan zou willen leiden weet ik niet zeker. Maar voor een half jaar is het heerlijk.