Kindermishandeling en beroepsgeheim: 'Leg nadruk op goede zorg, niet op zwijgen'
Hoelang moet of mag een arts blijven zwijgen als hij een vermoeden heeft van kindermishandeling? Een huisarts, die vaak het hele gezin behandelt of een kinderarts, heeft een cruciale positie bij het signaleren van kindermishandeling. Mirjam Sombroek-van Doorm onderzocht hoe houdbaar het beroepsgeheim van de arts is en verdedigt 19 februari haar proefschrift.
Kindermishandeling staat volop in de maatschappelijke en politieke belangstelling, zegt Sombroek-van Doorm. 'Bij het voorkomen en bestrijden van kindermishandeling zijn artsen heel belangrijk. Zo weet de huisarts vaak van de huiselijke ruzies, van de vader die te veel drinkt en agressief kan worden tegen zijn kinderen, van de moeder die haar kind verwaarloost.' Maar artsen hebben een beroepsgeheim. Dat waarborgt de privacy van patiënten en dient daarnaast het belang van de samenleving waarin burgers recht hebben op een vrije toegang tot de medische zorg zonder vrees dat hun medische gegevens ooit op straat komen te liggen. Juist daarom ligt het medisch beroepsgeheim stevig verankerd in de wet.
'Zwijgen of spreken, daarover gaan het dus in mijn proefschrift. Het blijkt niet alleen voor de arts, maar ook voor de Tweede Kamer en voor de wetgever een lastig onderwerp. De toenemende wens van de politiek om het accent meer op 'spreken' te leggen, botst al gauw met de wettelijke plicht van de arts zijn mond te houden. Vandaar dat ik heb onderzocht hoe we die uiteenlopende belangen die zwijgen en spreken dienen, met elkaar zouden kunnen verzoenen en ook juridisch zouden kunnen vormgeven.'
Einde aan de worsteling
Tijdens het onderzoek werd geregeld duidelijk dat het onderwerp actueel is. 'Zo oordeelde het Regionaal Tuchtcollege in Den Haag vorig jaar nog dat in dat geval de arts weliswaar niet zorgvuldig het medisch beroepsgeheim had doorbroken, maar dat er toch moest worden afgezien van het opleggen van een maatregel, omdat het voor de arts onduidelijk was waaraan zo’n doorbreking van het medisch beroepsgeheim dan zou moeten worden getoetst. Die onzekerheid is natuurlijk niet wenselijk. Niet voor de arts, die daardoor immers te terughoudend kan worden met het uitwisselen van informatie met andere instanties, zoals het meldpunt Veilig Thuis. En al helemaal niet voor het kind dat mogelijk slachtoffer is van kindermishandeling en dat zo snel mogelijk moet worden geholpen. In mijn proefschrift heb ik geprobeerd aan die worsteling een einde te maken.'
In haar onderzoek onderscheidt Sombroek-van Doorm drie situaties. 'De eerste is die waarin de arts zelf signalen heeft van kindermishandeling. Hij moet die signalen dan onderzoeken en waar nodig hiervan een melding doen aan Veilig Thuis. Daarvoor bestaat al een stappenplan.' Het probleem zit hem volgens de onderzoeker dan ook in de twee andere scenario's: als de arts aan een andere instantie dan Veilig Thuis een vermoeden wil melden, bijvoorbeeld aan de Raad voor de Kinderbescherming omdat er met een spoedeisende maatregel moet worden ingegrepen; en wanneer bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming of Veilig Thuis bij de arts navraag doet naar aanleiding van een door hen ingesteld onderzoek. 'In die situaties is het helemaal niet duidelijk waaraan de arts zijn afweging om al dan niet informatie te verstrekken, moet toetsen. En dus is het ook niet duidelijk of hij moet zwijgen of spreken. Dat is geen goede zaak.'
Zwijgen én spreken vormen een onderdeel van de zorgplicht van de arts.
Sombroek-van Doorm concludeert dat de zorgplicht als oplossing kan worden gezien voor de knelpunten rondom het medisch beroepsgeheim. 'We moeten het beroepsgeheim zien als een onderdeel van de plicht tot goede zorgverlening. De arts moet in het geval van kindermishandeling een aantal stappen doorlopen en als het vermoeden wordt ontkracht, blijft hij zwijgen. Anders móet hij spreken. Zwijgen en spreken vormen dus een onderdeel van de zorgplicht van de arts.'
Daarnaast stelt de onderzoeker vast dat 'spreken' in het geval van kindermishandeling niet langer wordt gezien als een uitzondering om de gij-zult-als-arts-zwijgen-regel. 'Een uitzonderingsgrond voor het doorbreken van het medisch beroepsgeheim, het zogeheten 'conflict van plichten', geldt niet langer in de context van kindermishandeling. Die uitzonderingsgrond gaat namelijk vrij exclusief uit van de gedachte dat de arts 'zwijgt-tenzij', en dat sluit niet goed aan bij de keuze die de politiek heeft gemaakt als het gaat om het voorkomen en bestrijden van kindermishandeling.'
Voldoende houvast
Sombroek-van Doorm stelde een stappenplan op voor gevallen waarin een arts wordt gevraagd gegevens te verstrekken bij een onderzoek naar kindermishandeling. 'Zo'n stappenplan is er al als de arts zelf een melding wil doen en dat blijkt ook in de praktijk voldoende houvast te bieden. Het is verstandig om duidelijkheid te geven over de situatie waarin de arts niet alleen aan Veilig Thuis, maar ook bijvoorbeeld aan de Raad voor de Kinderbescherming informatie moet verstrekken. Ook die situatie heb ik geïntegreerd in het stappenplan.'
Met haar onderzoek wil de onderzoeker zowel artsen als de rechtspraak van dienst zijn. 'Er is een duidelijke behoefte aan meer duidelijkheid over hoe om te gaan met het medisch beroepsgeheim in situaties van kindermishandeling. Ik hoop dan ook dat die conclusies en aanbevelingen worden overgenomen in de beroepscode voor artsen, de KNMG-meldcode. Kindermishandeling wordt immers niet bestreden door het accent op zwijgen te leggen, maar veeleer door goede zorg te verlenen aan kind en gezin. En ten slotte, mijn bevindingen over kindermishandeling zijn denk ik bijna een-op-een ook van toepassing op een ander maatschappelijk vraagstuk van de laatste tijd: mishandeling van oude mensen.'
Promotor prof. mr. A.G. Castermans over het onderzoek van Mirjam Sombroek-van Doorm:
'Sinds 1 januari 2019 moeten artsen werken met een nieuw afwegingskader voor het melden van kindermishandeling of vermoedens daarvan. Dat kader laat nogal wat situaties ongeregeld. Vergelijkbare lacunes waren er ook al vóór 1 januari 2019, zo laat Mirjam Sombroek-van Doorm zien in een analyse van – vooral – de tuchtrechtspraak. Haar onderzoek voorziet niet alleen in de juridische inbedding van de spreek- en zwijgplicht van de arts. Het bevat ook een stappenplan voor het geval een arts wordt bevraagd vanuit de jeugdzorg. Het mondt uit in een toetsingsmodel voor de arts om af te wegen of spreken of zwijgen over kindermishandeling geboden is. Het boek van Sombroek-van Doorm komt dan ook op een uitgelezen moment.'
Tekst: Floris van den Driesche
Mail de redactie