Hoge barrières voor de inzet van kroongetuigen in Nederland
In vergelijking met andere landen zijn de barrières in Nederland om tot inzet van kroongetuigen te komen hoog. Dat concluderen Leidse rechtsgeleerden in het vandaag verschenen onderzoeksrapport ‘Collaboration with Justice in the Netherlands, Germany, Italy and Canada’. Het rapport geeft een unieke inkijk in de wijze waarop kroongetuigen in deze vier landen worden geworven en de eisen die aan hun inzet worden gesteld.
Aanleiding voor het onderzoek is de al langer bestaande wens van het Openbaar Ministerie om de wettelijke regeling voor de inzet van kroongetuigen te verruimen. Een team van Leidse onderzoekers, bestaande uit prof. mr. Jan Crijns, mr. dr. Marieke Dubelaar en mr. dr. Kelly Pitcher, onderzocht hoe de regeling in Nederland wordt toegepast en wat Nederland kan leren van de inzet van en regelingen omtrent kroongetuigen in Duitsland, Italië en Canada.
Weinig kroongetuigen ingezet in Nederland
Uit het onderzoek blijkt onder meer dat de inzet van kroongetuigen in het Nederlandse strafproces de afgelopen tien jaar tot een aantal aansprekende resultaten heeft geleid, onder meer in het Passage-proces (ook wel bekend als het Amsterdamse liquidatieproces). Maar het gebruik van kroongetuigen staat in vergelijking met de andere onderzochte landen nog in de kinderschoenen. Dat komt onder meer door de strenge eisen die de Nederlandse wet stelt aan de inzet van kroongetuigen. Die strenge wetgeving is een direct gevolg van de IRT-affaire midden jaren negentig. Het zijn tot dusver uitsluitend verdachten van zware delicten die van de huidige kroongetuigenregeling profiteren, terwijl de regeling juist was bedoeld om ‘kleinere vissen’ tot medewerking te bewegen.
Geen aantrekkelijk aanbod door justitie
Ook blijkt het aanbod dat justitie kan doen niet altijd aantrekkelijk genoeg voor criminelen die overwegen met justitie te gaan samenwerken. In het buitenland kan in bepaalde gevallen justitie bijvoorbeeld de strafoplegging onder omstandigheden geheel achterwege laten, in Nederland kan dit niet. Tegelijkertijd lopen de mogelijkheden tot strafvermindering in Nederland niet wezenlijk uit de pas met de mogelijkheden in het buitenland – althans voor zover het de verdenking van ernstige delicten betreft.
Transparantie getuigenbeschermingstraject
De inzet van kroongetuigen blijkt in de praktijk nauw verweven met de noodzaak tot bescherming van deze getuige en diens familie. Hoewel getuigenbescherming juridisch en organisatorisch losstaat van de afspraken die met de kroongetuige worden gemaakt over diens verklaringen, zijn de beschermingsmaatregelen voor de kroongetuige essentieel bij de afweging om al dan niet met justitie in zee te gaan. De feitelijke verwevenheid van beide kwesties blijkt in de Nederlandse rechtspraktijk voor problematische situaties te kunnen zorgen, onder meer door het gebrek aan controleerbaarheid van het getuigenbeschermingstraject. In het buitenland is getuigenbescherming doorgaans op grotere afstand van de justitiële autoriteiten geplaatst, waardoor een deel van deze problemen kan worden voorkomen.
Het onderzoek geeft aanleiding om de wettelijke regeling opnieuw te bekijken, mede gelet op de hoge juridische en praktische barrières om tot inzet van kroongetuigen te komen en het feit dat de regeling op onderdelen anders uitpakt dan aanvankelijk door de wetgever is bedoeld. Voor wat betreft de getuigenbescherming laat het onderzoek zien dat er breed draagvlak bestaat voor versterking van de controle op de afspraken die in dat verband met de kroongetuige zijn gemaakt.
Het onderzoeksrapport ‘Collaboration with Justice in the Netherlands, Germany, Italy and Canada’ is vanaf dinsdag 1 mei 2018 integraal te raadplegen via de website van het WODC. Het onderzoek is verricht in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en is begeleid door een commissie onder leiding van prof. mr. G.P.M.F. Mols, verbonden aan Maastricht University.