Het brein begrijpen via taal
Hoogleraar Jenny Doetjes van de Universiteit Leiden onderzoekt overeenkomsten en verschillen in talen, met name op het gebied van telwoorden en hoeveelheden. Dit geeft inzicht in patronen van talen, maar ook in de werking van het menselijk brein. Oratie op 26 januari.
‘Talen kunnen eigenschappen delen, terwijl die talen niet aan elkaar verwant zijn’, vertelt Jenny Doetjes, hoogleraar Semantiek en Taalvariatie. ‘Het Frans lijkt niet alleen op het Spaans en Italiaans, maar ook op het Chinook en het Mandarijn. In zowel het Frans als in het Mandarijn komen vragen voor waarin het vraagwoord niet aan het begin maar aan het eind van de zin staat. Eigenlijk is er veel meer eenheid in taal dan je zou verwachten.’ Hoe kan dat? Kunnen we verschillen en overeenkomsten in talen verklaren? Dit is het onderzoeksveld van de theoretische taalkunde.
Tellen in talen
Doetjes kijkt in het bijzonder naar tellen in verschillende talen. En omdat er in de afgelopen jaren veel onderzoek is geweest naar tellen en de werking van de hersenen, is het onderwerp tellen ook heel geschikt voor onderzoek naar het verband tussen taal en cognitie (de manier waarop mensen waarnemen, leren en informatie verwerken). Zo vond ze in haar onderzoek naar telbaarheid en taalvariatie parallellen met uitkomsten van Amerikaans psychologisch onderzoek dat aantoonde dat ons brein een aantal aangeboren ‘kernkennissystemen’ heeft. Deze kennissystemen helpen ons om entiteiten van elkaar te onderscheiden, en om een verschil te maken tussen kleine (drie tot vijf) en grote aantallen. Daarbij wordt onder andere aangenomen dat ons brein zich van kleine aantallen een heel precieze voorstelling kan maken, maar dat we van grotere aantallen een meer abstracte voorstelling maken.
Voorstelling van kleine en grote aantallen
Doetjes ziet de manier waarop hersenen een onderscheid maken tussen kleine en grote aantallen, terug in de manier waarop talen omgaan met hoeveelheden. Zo vond ze in het Nederlands dat kleine en grote aantallen zich verschillend ‘gedragen’ bij zogenaamde object- en gebeurtenis-gerelateerde lezingen van telwoorden. ‘Als we tellen, dan tellen we meestal aparte individuen. Als ik het over vier schepen heb, bedoel ik daarmee vier van elkaar verschillende schepen, en impliceer ik dat er ook vier verschillende schepen bestaan. In de gebeurtenis-gerelateerde lezing is dat niet het geval. Neem de zin: “Er zijn vannacht 50 schepen door de sluis gevaren.” In een voor de hand liggende lezing van deze zin tellen we geen individuele schepen, maar vaarbewegingen.’ Oftewel: bij een beschrijving van kleine aantallen zien we die kleine aantallen precies voor ons en gaan we ervan uit dat het om aparte entiteiten gaat. Bij grote aantallen maken we een abstractere voorstelling, en raken de individuele entiteiten meer op de achtergrond. Net op de manier dus, waarop psychologen denken dat het brein werkt.
Meer samenwerking vereist
Met meer onderzoek naar patronen binnen talen kunnen taalwetenschappers nog meer verbanden leggen met de werking van het menselijk brein, denkt Doetjes. Om dat te kunnen doen, moeten de disciplines binnen de taalkunde hun krachten bundelen. ‘Onderzoekers met verschillende achtergrond zijn nodig om inzicht te krijgen in verschillende aspecten van taal, maar zonder samenwerking komen we niet verder.’