Utopie: de Logica van virussen
Tim Fuchs, masterstudent aan de Universiteit Leiden, doet verslag over de lezing van Frans-Willem Korsten over de logica van virussen naar aanleiding van Margaret Atwood's Oryx en Crake. Deze lezing was de tweede in de reeks Utopie/Dystopie van Recht en Literatuur 2017/2018.
Sprekend over het virus zei George Klein dat het domste virus slimmer is dan de slimste viroloog. In zijn lezing op 3 november merkte prof. dr. Frans-Willem Korsten terecht op dat er iets vreemds aan de hand is met die uitspraak. Een virus is immers niets dan wat genetisch materiaal verpakt in wat eiwitten, daarmee mist een virus enkele basiskenmerken die wij van belang achten, wanneer wij iets een vorm van leven noemen. Onze gewoonte menselijke kenmerken – zoals denkvermogen – toe te kennen aan levenloze objecten is typisch menselijk.
Wanneer besproken wordt wat mensen onderscheidt van andere dieren, of zelfs levenloze objecten, komt ons vermogen nieuwe dingen te creëren vaak snel op tafel. Daarbij hoort ook het creëren van een fictief beeld van de werkelijkheid, zoals een denkend virus. De vraag, die dan echter volgt, is waarom wij zulke kenmerken toedichten aan het virus?
Om die vraag te beantwoorden moeten we eerst inzien hoe massaal deze virussen eigenlijk zijn. In een enkele druppel zeewater schuilen namelijk al 10 miljoen van deze virussen. Hoewel een virus zich niet aan kan passen aan zijn omgeving, kan het toch overleven als die omgeving verandert. Dit volgt uit de kleine fouten die optreden in het genetisch materiaal bij de replicatie, de “voortplanting” van een virus. Dit, gepaard met de enorme snelheid en massa waarmee dit gebeurt, betekent dat er nagenoeg altijd een fractie van het virus overleeft wanneer de omstandigheden veranderen.
Hierbij moet u denken aan het wassen van uw handen, of een wond die behandeld wordt met antibiotica. Dit proces van massa en kans is wat prof. dr. Frans-Willem Korsten de “Virale Logica” noemt.
De utopie als ontkenning van de Virale Logica
Onze neiging denkvermogen toe te kennen aan het virus volgt dan uit onze angst voor de massaliteit van het virus. Immers, een denkend virus kun je verslaan in zijn spel, je kan slimmer zijn en overleven. Staande tegenover de spreekwoordelijke zondvloed van virale dreigingen, kunnen wij echter niets dan verliezen.
Korsten meent dan ook dat, sinds de ontdekking van het virus aan het begin van de twintigste eeuw, het utopisch denken een poging is om deze virale logica toe te dekken.
De utopie, stelt Korsten, volgt uit een maakbare wereld. Maar, wie kan creëren, kan ook verwoesten. De technologische ontwikkeling die wij aanvoeren als onze hoop en verlossing van het virus, brengt ook zijn eigen gevaren met zich mee. Daarbij moeten we denken aan de nucleaire proliferatie, maar vooral ook aan de creatie van nieuwe virussen. Wanneer wij het virus bestuderen en inzetten om onze eigen utopie te vormen, brengt dat ook de keerzijde van de munt mee. Dit zagen we in Atwood’s Oryx en Crake, waar Crake een zelfgemaakt virus inzet om de mensheid uit te roeien.
Hierbij merkte Korsten ook op dat Atwoord haar boek expliciet geen sciencefiction noemt. In plaats daarvan rept zij over “speculative fiction”. Het is van belang dit onderscheid te maken, want, waar sciencefiction een verre toekomstdroom (of nachtmerrie) is, betreft het hier een veel reëler toekomstbeeld. In allerlei labs over heel de wereld, en ook in Nederland, worden virussen al gemanipuleerd en ingezet bij allerlei taken.
Het is ook interessant om op te merken, zoals Korsten deed, dat historisch gezien, het vermogen iets te doen, de macht, eerst ontstaat, en daarna de regelingen omtrent deze macht. Dit is misschien logisch, want hoe kan men iets reguleren dat nog niet bestaat, maar het is op zijn minst problematisch. In de wereld van de viruscreatie worden deze twee stappen de “Bio Power” en de “Bio Politics” genoemd.
De politiek en de utopie
Wanneer we het hebben over de politiek, komt prof. dr. Frans-Willem Korsten met nog twee observaties. De eerste observatie is dat een utopie inherent politiek is. Het is immers een ideaalbeeld van een wereld, met een zekere politieke inslag. De tweede observatie betreft de basis waarop de utopie rust. Utopieën worden in de regel gebouwd op een tabula rasa, een schone lei. De wereld om ons heen is echter al beschreven door eeuwen aan menselijke aanwezigheid. Het denken aan de hand van utopieën betekent dan dat deze tekeningen uitgewist moeten worden voor de utopie verwezenlijkt kan worden. Hier verwijst Korsten dan ook naar de zondvloed en de communistische revolutie in Rusland: beide zeer gewelddadige gebeurtenissen waaruit een utopie moest volgen. Als we dan accepteren dat de utopie inderdaad enkel “via geweld en vernietiging” tot stand kan komen, moeten we ook accepteren dat het utopische denken in de politiek verderfelijk is. Nu ziet Korsten zeker waarde in de utopie als literair middel, maar, stelt hij, politiek utopisch denken is onwenselijk omdat het dan wel gepaard gaat met geweld, of anders een hopeloze droom is.
De mens, het virus en de hoop
De mens in haar strijd met het virus, maar ook met overpopulatie, wordt dan mooi gevat in een citaat uit Atwood’s Oryx and Crake, dat Korsten ook al in delen in zijn lezing toonde en dat ook zo besproken is tijdens de leesgroepen ‘Homo Sapiens doesn’t seem able to cut himself off at the supply end. He’s one of the few species that doesn’t limit reproduction in the face of dwindling resources’[…] ‘How do you account for that?’ said Jimmy. ‘Imagination’, said Crake. ‘Men can imagine their own deaths, they can see them coming, […] human beings hope they can stick their souls into someone else, some new version of themselves, and live on forever.’ ‘As a species we’re doomed by hope, then?’ ‘You could call it hope. That, or desperation.’ ‘But we’re doomed without hope, as well’, said Jimmy. ‘Only as individuals’, said Crake cheerfully.
De utopie toont ons hoop als individu, maar de vraag is of het een uitweg is.