Hoe een Zuid-Hollands volk zijn identiteit behield in de Romeinse tijd
Uit opgravingen blijkt dat de vroege bewoners van Zuid-Holland – de Cananefaten – tijdens de Romeinse overheersing sterk vasthielden aan hun eigen identiteit. Dat staat haaks op het gangbare beeld in de archeologie dat iedereen zo snel mogelijk Romein werd. Promotie op 21 november.
‘Lange tijd was het idee dat iedereen die binnen het Romeinse Rijk woonde, graag Romein wilde worden’, vertelt promovendus Jasper de Bruin. ‘Maar ik ontdekte: de Cananefaten wilden dat lange tijd helemaal niet. Ze wilden juist hun eigen spullen en werkwijze houden, in plaats van de ‘mooiere’ Romeinse spullen.’ Het Cananefaatse volk woonde verspreid over een paar honderd nederzettingen tussen Leiden en Rotterdam en migreerde rond het jaar 50 naar deze regio.
Migratiebeleid
De Bruin: ‘Het Romeinse leger was tien jaar eerder op deze plek neergestreken. Mogelijk hebben de Romeinen de Cananefaten hierheen verhuisd als ‘migratiebeleid’. Ze wilden rustige buren.’ De gevormde nederzettingen leken allen sterk op elkaar. Van de layout van het land met greppeltjes, tot hun moestuinen en aardewerk. ‘De migrantengroepen die het gebied binnenkwamen, hebben ieder een sterke identiteit ontwikkeld. Juist om zich af te zetten tegen de Romeinen, wellicht.’ Bijzonder is dat die identiteit heel lang hetzelfde bleef, ondanks het nabije Romeinse leger en de marktplaats bij Voorburg.
Dakpannen
Toch gingen de Cananefaten van het ene op het andere moment overstag, zo rond 150 na Chr. Ineens gebruikten ze Romeins aardewerk, huizen met dakpannen en andere landbouwmethoden. Dat alle nederzettingen tegelijkertijd de veranderingen aannamen, wijst volgens De Bruin ook op de sterke, duidelijk gedefinieerde gemeenschap.
De reden? Bemoeienis van de Romeinse overheid, vermoedt de promovendus. ‘De stad Voorburg kreeg een haven en een nieuwe toegangsweg. Dat was voor de Romeinen reden om in het hele gebied maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door het land opnieuw te verkavelen.’ Het gevonden materiaal lijkt steeds meer op ‘gewone’ Romeinse opgravingen en de Cananefaten gaan op in de Romeinse gemeenschap. Betekent dat het eind van hun identiteit?
‘Dat niet‘, zegt De Bruin. ‘100 jaar na de veranderingen worden de Cananefaten als afzonderlijke groep genoemd in een officiële stenen inscriptie. Een heel leuke vondst! Het toont dat de groep nog steeds duidelijk te onderscheiden en van betekenis is.’
Twaalfjarig jongetje
Voor De Bruin zijn de Cananafaten al een passie sinds hij als twaalfjarig jongetje meehielp aan opgravingen bij Schiedam. Het proefschrift noemt hij daarom ‘de afronding van een levensfase’. Nieuwe opgravingen deed De Bruin hiervoor niet. ‘Ik heb data geoogst van een heleboel recente opgravingen in de regio. Daarover was wel gerapporteerd, maar weinig geïnterpreteerd.’
‘Het is uniek om zo duidelijk vast te kunnen stellen dat de eigen identiteit van een volk belangrijk bleef binnen de Romeinse wereld’, stelt de promovendus. Het toont bovendien hoe ver de invloed van de Romeinen werkte: tot in de kleinste uithoeken werd een sterk beleid gevoerd.
Integratiemachine
‘Het is dus van alle tijden om als groep je eigen identiteit vast te willen houden’, besluit de promovendus. Het Romeinse Rijk lijkt een succesvolle integratiemachine, waar volken in gaan en Romeinen uitkomen, maar in de praktijk is het anders. En dat blijkt ook oké. Iedereen kon meedoen in het Romeinse Rijk, en toch hun eigen identiteit behouden. Ik zie zeker lessen voor onze huidige samenleving.’
Afbeelding: De 12-jarige Jasper de Bruin in 1989 bij de opgraving van een Cananefaatse nederzetting in Schiedam.
Tekst: Willemijn Sneep.