Even voorstellen: Tom Duurland
Sinds 1 november is Tom Duurland als promovendus verbonden aan het Instituut voor Geschiedenis. Hiervoor werkte hij bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH).
“Militair historicus bén je niet, dat wórd je”, vertrouwde een zekere professor mij toe, enige tijd nadat ik de master Militaire Geschiedenis aan de UvA had behaald. De uitspraak zette me aan het denken. Met mijn diploma op zak dacht ik het vakgebied al redelijk te kennen. Het tegendeel zou ik echter snel ondervinden. Mij was door het NIMH de opdracht gegund een boek te schrijven over vliegbasis Woensdrecht tijdens het zogenaamde ‘kruisrakettendebat’ in de jaren tachtig van de vorige eeuw; de basis was toen door het kabinet-Lubbers I aangewezen als locatie voor de stationering van nucleaire kruisvluchtwapens. Nu mijn boek voltooiing nadert, dringt de eerdere uitspraak tot me door. De verschillende aspecten van militaire geschiedenis zijn talrijk, waaronder bijvoorbeeld het maatschappelijk draagvlak van ons defensiebeleid. En expertise komt met de jaren.
Voor mij blijft de thematiek van de nucleaire dreiging erg boeiend. Het komt opnieuw aan de orde in mijn huidige promotieonderzoek over de militaire geneeskunde tussen 1949 en 1989. De Nederlandse krijgsmacht bereidde zich toen in NAVO-verband voor op een toekomstig conflict met de Sovjet-Unie en haar bondgenoten, waarbij de inzet van kernwapens als het meest dreigende scenario gold. Onder militair-geneeskundigen leverde dat spanning op, want is medische voorbereiding op een kernoorlog eigenlijk wel mogelijk? Helaas, zou je kunnen zeggen, zorgen de kernproeven en rakettesten van Noord-Korea dat mijn vraagstelling een zekere actualiteitswaarde heeft. Nucleaire dreigingspercepties dringen zich ook nu op, en de consequenties hiervan zijn nog niet te overzien. Wellicht leert het verleden ons hoe we ermee kunnen omgaan.