Kees Bezemer neemt afscheid van de faculteit
Kees Bezemer is maar liefst 42 jaar verbonden geweest aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Aan dit dienstverband is nu een einde gekomen. Op 22 september werd er een symposium georganiseerd ter ere van zijn afscheid. Tijd om eens na te praten met de rechtshistoricus.
Wat vond u van het symposium?
“Het was zoals ik hoopte: niet te lang en ook te volgen voor niet-rechtshistorici.”
Het symposium stond in teken van uw onderzoek naar de school van Orléans. Kunt u wat meer vertellen over deze middeleeuwse rechtsschool?
“Deze rechtsschool heeft een belangrijke rol gespeeld in de rechtswetenschap. Die had zich sinds het einde van de elfde eeuw vooral vanuit Italië ontplooid. Na anderhalve eeuw was de fut er een beetje uit geraakt. Daar profiteerden de juristen van Orléans van, die de boel hebben opgeschud en nieuwe vragen hebben gesteld. Dat leidde tot nieuwe debatten en ook nieuwe leerstukken, bijvoorbeeld op het gebied van het internationaal privaatrecht en de rechtspersoon.”
Tijdens het symposium werd een 13e-eeuws manuscript van Jacques de Révigny gepresenteerd. Wat heeft deze Franse jurist voor u betekend?
“Hij was de eerste middeleeuwse jurist waarin ik me heb verdiept. Het leidde tot mijn proefschrift en tien jaar later tot een boekje waarin ik zijn (juridische) kijk op de toenmalige maatschappij heb weergegeven op basis van zijn geschriften.”
U heeft samen met anderen het onderzoek van geleerden als E.M. Meijers en R. Feenstra voortgezet. Wat zijn uw belangrijkste bevindingen geweest?
“Dat het meestal niet de bekendere Italiaanse juristen van de veertiende eeuw (Bartolus de Saxoferrato en Baldus de Ubaldis) zijn geweest die met nieuwe ideeën zijn gekomen. Ideeën die geïnspireerd zijn door de Franse juridische praktijk en door het verwerken van filosofische concepten, vooral van Aristoteles.”
Nu heeft u het onderzoek weer doorgegeven aan de volgende generatie. Wat verwacht u dat er de aankomende jaren kan worden gerealiseerd?
“Je moet niet teveel vooruit willen vastleggen: iedere onderzoeker moet vooral zijn eigen interesses volgen. Daarbij komt dat de middeleeuwse rechtsgeleerdheid niet het simpelste terrein is om in door te dringen. Niettemin hoop ik dat de digitalisering van het handschrift, dat tijdens het symposium centraal stond, zal leiden tot nieuw onderzoek.”
Wat is u het meest bijgebleven van al die jaren?
“De vrijheid die ik heb genoten in de keuzes voor mijn onderzoek. Ik constateer wel een tendens die vrijheid in te perken door middel van grootschalige projecten. In een vak als de rechtsgeschiedenis leidt dat zelden tot mooie dingen. Gelukkig beseft men dat in deze faculteit.”
Wat gaat u nu doen?
“Dossiers doornemen en kijken wat er weg kan en wat niet. Een nieuw boek is in voorbereiding, over Revigny. Door langdurig speurwerk zijn aspecten in zijn werk boven water gekomen die ik eerst niet of minder scherp zag.”