'Niemand heeft nog uitgemaakt wat het lichaam vermag’
Nietzsche bekritiseerde Spinoza. Maar de beide filosofen hebben meer gemeen dan altijd wordt gedacht, stelt de jonge Roemeense filosoof Razvan Ioan. Promotie op 1 november.
Fundamentele filosofische problemen
Ioan onderzocht beide sleutelfiguren uit de moderne wijsbegeerte vanuit een geheel nieuwe invalshoek. Er zijn al wel vergelijkende onderzoeken naar Spinoza (1632-1677) en Nietzsche (1844-1900) gedaan, vertelt hij. ‘Maar geen van die onderzoeken richtte zich op hun visie op het lichaam.’ Juist door deze invalshoek lukte het Ioan om de overeenkomsten en verschillen op een nieuwe manier te benaderen. ‘Beiden zien het lichaam als de sleutel tot het oplossen van fundamentele filosofische problemen.’ Het citaat van Spinoza in de titel van het proefschrift (en dit artikel) geeft al aan dat hij nog zoekende was.
Illusies
In zijn studie belicht Ioan de overeenkomsten tussen de twee filosofen. ‘Nietzsche vindt Spinoza te veel een rationalist’, zegt Ioan. ‘Hij vindt Spinoza’s denken te antropomorfisch. Daarom probeert Nietzsche zijn eigen filosofie te bevrijden van de illusies waarvan hij vindt dat Spinoza die nog te veel heeft.’ Antropomorfisme is bijvoorbeeld de gedachte dat God een menselijke vorm heeft. De illusies die Nietzsche bedoelt zijn onder andere: God, de vrije wil, een onsterfelijke ziel, het bestaan van een morele wereldorde en van het kwade. Zou het verschil in opvattingen ook te maken kunnen hebben met het grote tijdsverschil? De filosofen zijn tenslotte door twee eeuwen van elkaar gescheiden. ‘Voor een deel wel’, erkent Ioan, ‘maar er is toch juist een enorme overeenkomst in hun filosofische benadering. Beiden gebruiken de kennis van het lichaam om schadelijke filosofische illusies te ondermijnen. Ze bekritiseren de Platonische en christelijke moraal, en de metafysische tradities gebaseerd op de hiervoor genoemde illusies.’
Vrijheid contra vrije wil
Beide filosofen leggen ook de nadruk op vrijheid, volgens Ioan. ‘Ze benoemen zelfkennis als de kennis van de intrinsieke macht van het lichaam om te kunnen handelen. Daardoor komen ze tot verrassend vergelijkbare beschrijvingen van vrijheid en emancipatie. Zij zien vrijheid niet als vrije wil. Vrijheid is bij hen een kwestie van zelfregulering en autonomie, de macht om volgens je eigen natuur te leven in plaats van door van buiten opgelegde regels.’ Spinoza en Nietzsche zijn wat dat betreft anders dan andere filosofen. Niettemin ziet Ioan ook wel enige overeenkomsten met de filosofie van Aristoteles en die van een enkele hedendaagse filosoof: ‘Aristoteles zegt ook veel over het lichaam, maar uiteraard vanuit een antiek gezichtspunt.’
Overeenstemming contra conflict
In zijn conclusie betoogt Ioan dat je de overeenkomsten en verschillen tussen Spinoza en Nietzsche het beste kunt begrijpen als je uitgaat van hun gedeelde belangstelling voor macht. ‘Waar Spinoza overeenstemming ziet als een centraal gegeven voor het verlangen naar machtsvergroting en bevrijding, zegt Nietzsche juist dat spanning en tegenstelling onmisbaar zijn voor de versterking van het individu. Beiden zien ze het belang van ‘slechte’ passies voor de versterking van het leven. En dat bestaan alleen mogelijk is in de context van een gemeenschap. Nietzsche benadrukt het conflict en het verschil in rang anders dan Spinoza en hij legt de nadruk op de gevaren van de democratie en van aandacht voor het algemeen belang.’