Promotie: Onderwijs voor zeer makkelijk lerende kinderen
Op dinsdag 12 september 2017 verdedigde Willy de Heer haar proefschrift "Gelijkheid troef in het Nederlandse basisonderwijs. Onderzoek naar het onderwijs voor zeer makkelijk lerenden". Haar promotoren zijn prof. dr. P.B. Cliteur en prof. dr. W.F. Admiraal. Co-promotor is dr. A.J.J. in ’t Groen.
De rechten van zeer makkelijk lerende kinderen
Het onderwijs voor begaafde of hoogbegaafde leerlingen is in de Nederlandse samenleving regelmatig onderwerp van discussie. De meningen hierover lopen sterk uiteen. Het voortdurende debat of het onderwijs moet worden aangepast aan de leerbehoeften van hoogbegaafde leerlingen en de teneur van dit debat druisen in tegen het gestelde in internationale verdragen, aanbevelingen en adviezen. Zo wordt in artikel 29 lid 1a van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) gesteld dat het onderwijs aan het kind gericht dient te zijn op de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind. In artikel 5.1 van Recommendation 1248 (1994) over Education for gifted children beveelt de parlementaire vergadering van de Raad van Europa aan: “Legislation should recognise and respect individual differences. Highly gifted children, as with other categories, need adequate educational opportunities to develop their full potential.” In het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) in 2013 genaamd Het potentieel van hoogbegaafde kinderen en jongeren in de Europese Unie ontsluiten is het belang onderschreven om het onderwijs af te stemmen op de behoeften van hoogbegaafde kinderen en jongeren.
De centrale onderzoeksvraag van de dissertatie betreft de discrepantie tussen enerzijds het gestelde in het IVRK, Recommendation 1248 (1994) en het advies van het EESC in 2013 en anderzijds het hierboven bedoelde debat in Nederland. De onderzoeksvraag luidt derhalve: “Welke factoren zijn bepalend voor de mate waarin wetenschappelijke kennis over het onderwijs aan zeer makkelijk lerende kinderen in het Nederlandse basisonderwijs wordt toegepast?”
Definiëring van de kernbegrippen
Alvorens de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn de kernbegrippen ‘zeer makkelijk lerend’ en ‘wetenschappelijke kennis over het onderwijs aan zeer makkelijk lerende kinderen’ gedefinieerd.
Voor de in de psychologie gehanteerde classificatie hoogbegaafd of zeer begaafd bij een IQ-score van hoger dan 130 is in deze dissertatie in de schoolomgeving de naamgeving zeer makkelijk lerende (zmal-) kinderen of zeer makkelijk lerenden geïntroduceerd. Deze naamgeving is in analoog met de classificatie die in de Nederlandse schoolomgeving wordt gehanteerd bij zeer moeilijk lerende kinderen met IQ-scores lager dan 90.
Om de wetenschappelijke kennis over het onderwijs aan zmal-leerlingen te omschrijven is nagegaan waarom aanpassing van het onderwijs aan deze leerlingen nodig is en op welke aandachtsgebieden behoefte is aan aanpassing. Tevens is in kaart gebracht welke internationale ervaringen met deze aanpassingen zijn opgedaan.
Analyse van het gedrag op microniveau
Vervolgens is op basis van literatuuronderzoek geanalyseerd in hoeverre onderwijs- en beleidsactoren in het basisonderwijs de in dit onderzoek gedefinieerde wetenschappelijke kennis over het onderwijs aan zmal-kinderen in de praktijk toepassen. Voor de analyse welke factoren bepalend zijn voor deze kennistoepassing is als conceptueel model de Reasoned Action Approach (RA-benadering) van Fishbein en Ajzen gehanteerd. Met de RA-benadering kan het gedrag van een persoon, een groep personen, maar ook van bijvoorbeeld een organisatie(-eenheid) worden bestudeerd.
Onderzoek op meso- en macroniveau
Uit de analyse van het gedrag van de basisschoolactoren is gebleken dat diepgaander onderzoek nodig is om de centrale onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Derhalve zijn twee aanvullende onderzoeken uitgevoerd, namelijk op meso- en macroniveau.
De pabo’s hebben, als belangrijkste kennisleveranciers van de basisschoolactoren, invloed op het gedrag van deze actoren. Daarom is door middel van een case study het gedrag van de onderwijs- en beleidsactoren van de pedagogische academies (pabo’s) geanalyseerd.
Tevens zijn de dominante overtuigingen in de Nederlandse samenleving in kaart gebracht met behulp van een genealogische analyse. Dominante overtuigingen beïnvloeden het gedrag van de actoren op basisschoolniveau. Zij vormen de sociaal-culturele omgeving van deze actoren en hebben daarmee invloed op hun denkbeelden. Daarnaast komen de dominante overtuigingen tot uiting in het onderwijsbeleid van de overheid.
De resultaten van de onderzoeken op micro-, meso- en macroniveau hebben geleid tot enkele stevige conclusies.
Over de auteur
Na haar studie Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden is Willy de Heer werkzaam geweest voor verschillende departementen van de rijksoverheid. Vervolgens is zij, na het behalen van haar pabo-diploma, werkzaam geweest als basisschoolleerkracht en als docente aan een middelbare school. In 2010 is zij als duale promovenda gestart met haar promotietraject bij het Dual PhD Centre van de Universiteit Leiden.
Voor meer informatie over Willy de Heer, klik hier.
Interviews
Prof. dr. P.B. Cliteur over Willy de Heer
"Willy de Heer is gepromoveerd op een onderwerp waarvoor te weinig aandacht bestond in Nederland. Zij heeft een geweldig interessant onderzoek uitgevoerd dat raakt aan vele wetenschapsgebieden. Het is in die zin waarlijk encyclopedisch."