Een filosofische myth buster
Cognitieve neurowetenschap geeft ons een inkijkje in onze hersenactiviteit. Daardoor begrijpen we onszelf steeds beter. Of zeggen hersenscans eigenlijk niet zoveel over wie we zijn? Filosofe Annemarie van Stee houdt vier mythes over neurowetenschap en zelfbegrip tegen het licht.
Annemarie van Stee is een filosofe die graag existentiële vraagstukken analyseert. Ze deed naast haar filosofie-studie ook een onderzoeksmaster in cognitieve neurowetenschappen, en haar promotieonderzoek aan de Universiteit Leiden richtte zich op de vraag waar filosofie en cognitieve neurowetenschappen elkaar ontmoeten. Hoeveel leren we nu over onszelf met zo’n kijkje in ons brein? Aan de hand van vier mythes legt Van Stee het uit.
Mythe 1: Door hersenonderzoek kunnen we onszelf begrijpen.
‘Dat is meestal niet zo. Een belangrijke vraag is: wat willen we weten als we ‘onszelf willen begrijpen’? Vaak zoeken we naar inzicht in onszelf vanwege een praktische situatie. Je krijgt bijvoorbeeld een baan aangeboden in het buitenland. Een hele leuke baan, maar wel ver weg van je familie en vrienden. Om te kunnen beslissen, zoek je naar inzicht in jezelf. Ga je je geliefden enorm missen, of heb je als het erop aankomt genoeg aan Skype-contact? Ben je iemand die het leuk vindt om in een andere cultuur je weg te vinden, of vind je het eigenlijk vooral ongemakkelijk? We zoeken naar zelfinzicht omdat dat ons helpt in dit soort praktische situaties.’
‘Er wordt cognitief neurowetenschappelijk onderzoek gedaan naar de hersenprocessen die ons in staat stellen om van onze geliefden te houden en om op onszelf te reflecteren. Bijvoorbeeld door proefpersonen een functionele MRI-scan te laten ondergaan, terwijl zij naar foto’s van hun geliefden kijken, of aan hen denken. De resultaten uit dergelijk onderzoek gaan dus over hersenprocessen. Het levert inzichten op als ‘bij het kijken naar foto’s van onze geliefden is er activiteit in een dopamine-netwerk in het midden van het brein’. Dat is interessant, maar zulke kennis over hersenactiviteit helpt niet bij het nemen van een besluit over een baan in het buitenland.’
Mythe 2: Cognitieve neurowetenschap draagt niets bij aan ons zelfinzicht.
‘Dat is dan ook weer niet waar. Het geeft wel degelijk inzicht in de hersenprocessen die ons in staat stellen te doen wat we doen en te voelen wat we voelen. Dat is vooral relevant wanneer die hersenprocessen ons daar níet toe in staat stellen, dus wanneer er sprake is van een aandoening of letsel waardoor we iets niet meer kunnen. We krijgen dan inzicht in de oorzaken van ons onvermogen, waarmee uiteindelijk medische behandelingen verbeterd kunnen worden.’
‘Daarnaast bestaat er heel veel ‘neuro-nonsens’, bijvoorbeeld dat linkshandigen creatiever zijn omdat hun rechterhersenhelft dominanter is. Neurowetenschap helpt dit soort onzin te ontkrachten. Bovendien zijn wij mensen natuurlijk belichaamde wezens: ons lijf – en dus ook ons brein – bepaalt mede ons gedrag. Het is goed je te realiseren dat we veel handelen uit automatisme, dat lang niet alles wat we doen voorafgegaan wordt door rationele overwegingen en bewuste beslissingen. Dat weten we vooral uit psychologisch onderzoek, maar de neurowetenschap onderstreept dit. Traditioneel willen filosofen dit nog wel eens vergeten trouwens!’
Mythe 3: Liefde is verslavend voor het brein.
‘Deze mythe is ontstaan naar aanleiding van een experiment waarbij de hersenactiviteit van mensen werd gemeten terwijl ze naar een foto van hun geliefde keken. Die activiteit werd vergeleken met de hersenactiviteit bij het kijken naar een foto van een willekeurige ander. Als proefpersonen naar hun geliefde kijken, is er activiteit in een netwerk in het midden van de hersenen. Datzelfde netwerk is ook actief wanneer iemand cocaïne gebruikt. Zo ontstaat dan de uitspraak dat liefde verslavend is.’
‘Er wordt hier een omgekeerde gevolgtrekking gemaakt. Je kunt op basis van deze gegevens wél concluderen dat liefde en cocaïnegebruik activiteit in hetzelfde hersennetwerk geven. Maar niet dat activiteit in dit netwerk betekent dat er sprake is van liefde, of cocaïnegebruik. Activiteit in hetzelfde hersengebied betekent niet dat liefde en cocaïnegebruik aan elkaar gelijk zijn. Er is bovendien nog een hele reeks andere processen waarbij dit netwerk actief is, zelfs afkeer.’
‘Neurowetenschappers interpreteren aan het eind van wetenschappelijk artikelen hun resultaten en komen dan geregeld met zulke gevolgtrekkingen, als hypotheses wat de gemeten activiteit kan betekenen. Zolang je doorhebt dat het hypotheses zijn en geen onderzoeksresultaten, is er niet zo veel aan de hand. Maar niet iedereen heeft dat in de gaten. Veel sensationele berichten in de media over wat hersenonderzoek nu weer zou hebben aangetoond, berusten op ongeldige omgekeerde gevolgtrekkingen.’
Mythe 4: Dankzij de cognitieve neurowetenschap hoeven we niet meer te filosoferen.
‘Ook dit is een mythe, want filosofen en neurowetenschappers onderzoeken heel andere vragen. Het gaat in de filosofie niet over de hersenprocessen die betrokken zijn bij onze ervaringen, maar filosofen proberen die ervaringen zelf te verhelderen door structurele kenmerken ervan bloot te leggen. Harry Frankfurt analyseert bijvoorbeeld hoe het kan dat we zowel kunnen ervaren dat liefde ons bindt als dat liefde ons bevrijdt. Hij schrijft over het structurele verband tussen liefde en de wil. Waar wij van houden, laat ons niet koud. We moeten er iets mee. Zo bindt de liefde ons. Maar dat onze wil op die manier gebonden is, werkt ook bevrijdend. Want zouden we nergens van houden, dan werd het wel erg lastig keuzes maken. Denk even terug aan die baan in het buitenland: als je een partner hebt waar je veel van houdt en die wel zin heeft in het avontuur, dan is de keuze gemakkelijk. Dat bevrijdt.’
‘Andere filosofen houden zich bezig met normativiteit, met vragen over hoe we zouden moeten leven. Neurowetenschappelijke experimenten gaan daarentegen altijd over hoe de dingen zijn, in plaats van hoe ze zouden moeten zijn.’
‘Filosofie gaat ook vaak over het analyseren van aannames die we maken zonder dat we er erg in hebben. Dat kan ook neurowetenschappelijk onderzoek verder helpen. Neem weer het kijken naar die foto van je geliefde in een scanner. Hierbij wordt liefde gezien als iets dat automatisch opkomt als je een afbeelding van je geliefde ziet. Maar er is ander liefdesonderzoek waarbij proefpersonen wordt gevraagd een gevoel van liefde bij zichzelf op te wekken, alsof liefde niet zomaar automatisch opkomt. Deze kennis over aannames is heel belangrijk bij het vergelijken van experimenten. Niet al het onderzoek naar liefde gaat over dezelfde liefde, en dat kan een reden voor verschillende resultaten zijn. Zo kan filosofie juist de neurowetenschap versterken.’