Promoveren in Teylers Museum op je 68e
Veel mensen moeten er niet aan denken, op je 62e beginnen met promoveren. Toch was het voor de voormalige Teylers Museum conservator Bert Sliggers als een droom die uitkwam: ‘De kans die ik kreeg voelde als een cadeau, het heeft mij en het museum veel gebracht.’
Lopende carrière
Sliggers werkt al zijn hele leven op een paar honderd meter van zijn woning. Jarenlang liep hij naar zijn werk bij de voormalige Rijks Geologische Dienst, voordat hij de overstap maakte naar Teylers Museum – toevalligerwijs ook op een steenworp afstand van zijn huis. Na veertien jaar als hoofd Presentaties werd Sliggers conservator van het museum: de plek waar het zaadje voor zijn PhD werd geplant.
Bijzondere etiketten
‘Toen ik aantrad als conservator van het Paleontologisch en Mineralogisch Kabinet, vond ik dozen vol met oude handgeschreven etiketten. Het bijzondere hiervan was dat de naam van de vinder, vindplaats, schenker en opbrengst van het object op de etiketten stonden. De meeste conservatoren gooien deze etiketten weg, maar gelukkig niet in Teylers Museum.’ Sliggers besloot een onderzoeksplan te schrijven om de geschiedenis van alle objecten in het kabinet in kaart te brengen. Van vrienden en kennissen kreeg hij te horen dat hij hier weleens op zou kunnen promoveren. ‘Toen ik uiteindelijk naar hoogleraar Frans van Lunteren in Leiden ging, zei hij: “wauw, zo’n onderzoek vult de leemtes in onze kennis van de verzamelgeschiedenis”.’
Marinus van Marum
Een groot deel van de collectie van Teylers Museum vindt zijn oorsprong bij de eerste directeur van het museum: Marinus van Marum (1750-1837). ‘Toen ik de etiketten goed bekeek, herkende ik ineens zijn handschrift uit brieven die ik eerder had gelezen. Je kon bij Van Marum wel spreken van een verzamelwoede. Hij was berucht om zijn manier van werken, hij ging er altijd met gestrekt been in. Hij wilde alles hebben, dus bood hij ook veel. Soms kocht hij te snel en was het object achteraf van weinig waarde. Maar uiteindelijk heeft het een heel mooie collectie in Teylers Museum opgeleverd. Door al die brieven te lezen heb ik Marinus van Marum goed leren kennen. Maar ik zou niet zeggen dat hij een vriend van mij is geworden’, lacht Sliggers.
Geloof versus wetenschap
Toen het museum haar deuren opende in 1784, probeerde het antwoorden te geven op grote vragen over ons bestaan. Onder andere fossielen en stenen moesten daarbij helpen. ‘Mijn onderzoek heeft mij inzicht gegeven in hoe het er in die tijd aan toeging. Aan de ene kant had je de kerk en de bijbel, aan de andere kant het besef dat fossielen helemaal niet in het plaatje van Gods schepping passen. Van Marum kreeg de vrijheid van het museum om te verzamelen en zo de geschiedenis van de aarde te vertellen. Ik ben blij dat mijn onderzoek bijgedragen heeft aan het beter begrijpen van die periode’, sluit Sliggers af.
Na zijn havo-opleiding wordt Sliggers (1948) geologisch assistent bij de Rijks Geologische Dienst in Haarlem. Na twintig jaar wordt hij hoofd Presentaties Teylers Museum, eveneens in Haarlem. Veertien jaar later is hij conservator Paleontologisch en Mineralogisch Kabinet in datzelfde museum, tot 2013. In 2011 besluit hij te starten met zijn promotieonderzoek bij de Leidse Sterrewacht onder Frans van Lunteren en Eric Jorink. Ondanks dat hij geen universitaire opleiding heeft genoten, wordt hij toegelaten vanwege zijn publicatiedrift in zijn periode bij Teylers Museum. In 2017 promoveert Sliggers met het proefschrift: De Verzamelwoede van Martinus van Marum, (1750-1837) en de ouderdom van de aarde.